Dit weekeinde lekte het strikt vertrouwelijke rapport uit van de Beoordelingscommissie selectie Schaatsaccommodatie voor de topsport.
Zoals inmiddels bekend is geworden, gaat de voorkeur uit naar Almere.
Nu weet ik uit eigen ervaring, hoe moeilijk het is, om geld bij elkaar te krijgen om een kunstijsbaan draaiende te houden. Er gaat zeer veel lobbywerk aan vooraf om gemeenteraadsleden er toe over te halen om deze gemeenschapsvoorziening financieel overeind te houden. In Leiden is het vorig jaar december ten langen leste gelukt om 4 miljoen euro subsidie te krijgen voor de renovatie van de ruim 35 jaar oude IJshal.
Elders in het land zal het niet zo veel anders zijn. Met stijgende verbazing heb ik dan ook de bedragen voorbij zien komen, die tevoorschijn komen als een kunstijsbaan het predikaat "Schaatsaccommodatie voor de topsport" krijgt. Dan komt heer van stand Olivier B. Bommel ineens om de hoek kijken.
Even voor de goede orde: de bouwkosten voor een "gewone" overdekte 400-meterbaan met alles erop en eraan zijn ongeveer 16 miljoen euro.
Voor de aardigheid leg ik de bedragen uit het strikt vertrouwelijke rapport er even naast. Almere en Zoetermeer kosten 183 respectievelijk 185 miljoen euro. Heerenveen is met bijna 81 miljoen stukken voordeliger en vist daarom mogelijk achter het net.
Nu ben ik er natuurlijk nooit op tegen, dat er geld in de schaatssport wordt gestopt, maar als simpele schaatser vraag ik me af: waar waren die bedrijven, die achter deze prachtige plannen zitten, toen de kunstijsbanen voor de recreanten financieel in zwaar weer zaten? En dan ging het vaak om bedragen in de orde van grootte van één ton of enkele tonnen.
Het is natuurlijk heel leuk om goede sier te maken met de kampioenen. Maar voor zij schaatskampioen zijn, gaan er heel wat jaren aan trainingsarbeid aan vooraf. Deze trainingen worden vooral gegeven door vrijwilligers, die meestal met een kleine onkostenvergoeding genoegen nemen. De ontbolstering van de talenten vindt meestal plaats op de recreantenbanen, zoals de Leidse IJshal, een kweekvijver van kampioenen.
Het Nederlandse schaatsen is groot geworden, doordat de basis van de piramide zeer breed is. Doordat er voldoende ijsbanen zijn, worden talenten in de dop niet gehinderd door onoverbrugbare afstanden. Sven Kramer en Ireen Wüst zijn van de buitencategorie, maar daar omheen zit zoveel talent, dat er altijd wel een paar zijn, die op het juiste moment weten te pieken. Zij gaan echt niet harder schaatsen, als er een schaatspaleis staat met alle toeters en bellen.
Martina Sablikova is er ook gekomen zonder hightech voorzieningen.
Natuurlijk willen topsporters het beste van het beste. Maar als de dominantie van Nederland op de lange afstanden en bij het allrounden te lang gaat duren, is dat op den duur een garantie voor de ondergang van deze prachtige takken van sport.
En wat doen wij dan met een topsportbaan voor de prijs van 11 tot 12 400-meterbanen?
Hou het dus simpel: knap Thialf op, en wat mij betreft hoeft dat geen 80 miljoen te kosten. Tegen de tijden van Salt Lake City en Calgary kun je toch niet op. Maar wij hebben, wat zij niet hebben: een uitzinnig enthousiast schaatspubliek in Thialf!
Sfeer zal er in Zoetermeer of Almere ook heus wel komen. Maar er is wel iets, wat ik in het vertrouwelijke rapport mis: de rol van de vrijwilligers. Bij grote evenementen staat er in Fryslân altijd een heel regiment vrijwilligers klaar. Ik vraag me af, of dat in groeisteden als Zoetermeer en Almere ook het geval zal zijn. Op een of andere manier zijn vrijwilligers op het platteland makkelijker op te trommelen dan in de stad.
En in Leiden kunnen wij het weten, daar de IJshal al meer dan 20 jaar draait op vrijwilligers. En misschien ligt daarin wel het geheim van de vele schaatskampioenen, die zijn begonnen op deze 200-meterbaan: de enorme betrokkenheid van de schaatsers bij hun EIGEN baan!
Een zelfde betrokkenheid, die de Friezen hebben met HUN Thialf!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten