woensdag 13 augustus 2008

Hindernisrace



Het is een misvatting om te denken, dat een marathon begint met het startschot. Er gaan maanden van voorbereiding aan vooraf. Na de wintertriatlon neem ik een week rust om daarna heel rustig aan de opbouw van het loopvermogen te gaan werken. Iedere week wat meer lopen, tot ik op zo’n 3 keer 14 kilometer in de week zit.
In mijn agenda had ik vanaf de 10e juni teruggeteld, wanneer mijn vaste halve marathons, die van Noordwijkerhout en de Hanepoelloop, gepland stonden. Daar omheen zou ik de 3 30 kilometers plannen. Dit jaar kwam dat niet zo geweldig uit: de eerste dertiger zou een week voor de eerste halve marathon komen.
Nu was april dit jaar een verrukkelijke maand om te trainen: altijd droog en zonnig weer, dus hardlopen was niet bepaald een straf. Vanwege de warmte zocht ik zelfs schaduwrijke routes, zoals door de Horsten. Op de dag waarop mijn eerste dertiger gepland stond, werd ik ’s ochtends wakker met pijn in mijn keel en zo slap als een vaatdoek. Weg zorgvuldige planning! Terwijl het buiten 25 graden was, lag ik in bed. In jaren ben ik niet zo verkouden geweest. Ik wist niet, dat een mens zoveel holtes in zijn hoofd had!
Drie dagen later had ik een cursus in Hoofddorp. Ik was van plan om er op de racefiets heen te gaan, maar mijn vrouw raadde mij dat af:”Dan zit je de halve dag in bezwete kleren.” Ondanks dat Ada met mij getrouwd is, is het een verstandige vrouw. Ook nu had ze gelijk, want ik was zelfs van het van de Stevenshof naar het centraal station fietsen al een beetje moe. Met pijn in het hart belde ik mijn afspraak met een paar trainingsmaten om ’s avonds te gaan hardlopen af. Om half 8 lag ik al in bed.
De volgende dag voelde ik, dat ik aan het opknappen was, en na een goede nachtrust voelde ik me donderdagochtend zo fit, dat ik rustig 7 km zou gaan lopen. Het ging zo lekker, dat het er 12 werden. De zaterdag erop zou ik met Hans Boers gaan lopen. De geplande halve marathon van Noordwijkerhout lieten we vervallen, en via de Horsten liep ik naar Den Deyl, waar ik Hans ontmoette. Samen liepen we naar de duinen van Wassenaar, waarna we via een slinger door de Ganzenhoek weer terugliepen naar Den Deyl. Vandaar liep ik langs de A44 naar de Rosa Spierstraat. Vier dagen na vermoeidheid bij 4 km fietsen, kon ik 30 km lopen. Het is verbazingwekkend, hoe snel een goedgetraind lichaam herstelt!
Dit kon ik met eigen ogen aanschouwen bij mijn zoon Siebe, die op 1 mei in België in een wielerkoers in een achtervolgende groep aan het peloton ontsnapt was. Twee Belgen kregen ruzie met elkaar en probeerden elkaar van de weg af te duwen. Eén van hen wist de zwieper te ontwijken, met het gevolg dat Siebe, die achter dit dwaze duo reed, de klap opving en over de kop sloeg. Zijn arm schoot uit de kom, maar gelukkig schoot deze meteen weer terug. Met een pijnlijke schouder en vol schaafwonden heeft hij de pijn nog 50 km zitten verbijten alvorens af te stappen.
Thuis gekomen zat hij te balen. Zijn deelname aan Olympia’s ronde van Nederland dreigde in gevaar te komen. Gelukkig wist Erik van Putten, zijn vaste fysiotherapeut, hem op tijd op te lappen, zodat zoonlief mee kon doen aan de belangrijkste amateurkoers van Nederland. Terwijl Siebe op weg was naar Varsseveld voor de proloog, begon ik aan mijn tweede dertiger. Ik liep mijn vaste route van de Stevenshof naar mijn nicht Paula in Hoogmade, 15 km heen, 15 terug. Jaap de Gorter liep een kilometer of 7 met mij mee, waarna hij weer naar zijn huis liep, terwijl ik de Ruigekade naar Hoogmade op schoot. Het lopen ging goed, tot ik na zo’n 25 km last kreeg aan de achterzijde van mijn rechterknie: overbelaste pezen.
Thuisgekomen veelvuldig ingesmeerd met spiroflor en daarna met fietsen in een licht verzet rijden om alles beter te laten doorbloeden. Langzaamaan ging het iedere dag iets beter. Van Siebe kon dat ook gezegd worden, want na een slechte proloog was hij in de eerste etappe flink onderuit gegaan bij de ravitaillering. Een etenszakje bleef aan zijn stuur hangen en hij sloeg keihard tegen het asfalt. “Gelukkig” was het niet aan de kant van zijn gekwetste schouder, maar hij lag weer eens helemaal open. De volgende dag ging ik met Jaap de Gorter en de in Hoofddorp woonachtige Bas Warnink kijken naar de finale van de tweede etappe van Olympia’s ronde in Hoofddorp. Siebe zat in de laatste groep, flink bebloed maar hij kon nog lachen.
De dagen daarna ging het steeds een stukje beter met hem, en op donderdag zat hij in een etappe met een gemiddelde snelheid van 47 km per uur zelfs een keer in een serieuze kopgroep. Op deze Hemelvaartsdag liet ik de Hanepoelloop schieten om mijn overbelaste pezen wat te sparen. Met zo’n wedstrijdloop loop je zelf automatisch harder dan je uit jezelf zou doen, en nu moest ik toch wat rustiger aan doen.
De zaterdag daarop liep ik het parcours van de Leidse marathon in een rustig tempo. Na drinken gehaald te hebben bij Wil Verbeij ging ik bij de Vlietlanden de pijn te voelen, die je normaal in het tweede rondje van de marathon pas voelt. Wat dat betreft was dit een uitstekende mentale training. En vergeleken met Siebe, die ’s avonds een keer meldde: “Ik loop wel kreupel, maar het fietsen gaat iedere dag beter” stelde mijn pijntjes niets voor.
Op de laatste dag van Olympia’s ronde stapte in Zuid-Limburg nog een achttiental renners af, maar Siebe hield gewoon vol. Als 95 van de 100 gefinishte renners, met 47 uitvallers, had hij een prima prestatie geleverd. Zeker als je zag, dat het gemiddelde bijna iedere dag dik boven de 40 km lag.
Daar de wond op zijn heup na een week nog steeds niet dicht was, ging hij maandagochtend naar de huisarts, die wat dood vlees bij hem wegsneed. Nu zijn wielrenners harde jongens, maar ’s avonds sneed Siebe bij het verschonen van het verband met ontstekingsremmende zalf eigenhandig ook nog wat dood vlees weg. Ik geef het grif toe:”Ik ben maar een watje.”
Op donderdag werd Siebes heup, die als gevolg van de val scheef stond, weer recht gezet door de fysiotherapeut. Wielrenners moeten kunnen afzien.
Zelf mocht ik op zaterdag proberen, of de overbelasting niet terug zou keren bij mijn derde dertiger. Via Katwijk, waar ik bij mijn collega Nelina Houwaart de watervoorraad aanvulde, liep ik over het strand naar Wassenaar waarna ik door de duinen en om het Valkenburgse meer wat extra bochten maakte om op de 30 km te komen. Op een korte pijn op het strand na ging het probleemloos. De spiroflor en het fietsen in een licht verzet hadden heilzaam gewerkt.
Op 10 juni reed ik op mijn fiets naar Jaap de Gorter. Hans Boers was er al. Samen zouden we naar de start in de Breestraat gaan, Hans en Jaap voor de halve marathon, ikzelf voor de hele.
Het eerste stuk ging lekker, maar na 4 km begon mijn overbelaste knie weer op te spelen. Ik had toen nog 38 km te gaan. “De eerste 10% heb je al achter de rug!” dacht ik maar en met positief denken en het oude katholieke gebruik van schietgebedjes, kon ik volhouden. Het trainen met pijn wierp zijn vruchten af, want ik kon gewoon in een lekker tempo blijven lopen. Ze zullen me moeten oprapen, voor ik opgeef!
Een dochter stond met krentenbollen en sportdrank bij de molen in de Stevenshofpolder klaar bij het 15 km-punt. Met deze proviand kon ik er weer even tegen. Onder het dichte wolkendek liep ik tussen veel 21 km-lopers naar het centrum van Leiden, waar het ineens een stuk rustiger werd. Een meter of 500 voorbij de finish van de halve marathon, die voor mij in 2 uur 3 minuten 21 was gegaan, kwam ik Jaap en Hans tegen, terwijl Ada aan de overzijde klaarstond met de energiedrank. Terwijl ik deze wandelend opdronk, werd ik ingehaald door het pacing-team van 4 uur 15.
In Zoeterwoude stopte deze groep bij de eerste sponzenpost. Zelf liep ik door. De grote inhaalrace was begonnen. De ene na de andere loper haalde ik in, ondanks de geïrriteerde pezen aan mijn rechterknie. De zon was intussen gaan schijnen en de temperatuur ging aardig omhoog, maar ik kon blijven gaan. Tot mijn stomme verbazing stond de man met de hamer niet klaar bij de 35 km, wel Ada met de laatste voorraad sportdrank bij 36 km. Ook de laatste 6 km kon ik gewoon blijven hardlopen. Bij 40 km begon ik mijn bovenbenen een beetje te voelen, maar ik bleef gewoon doorgaan met de inhaalrace.
Met een eindsprint kwam ik als 210e onder de 4 uur 10 uit: 4.09.03, mijn tweede tijd ooit. Met, en dat doet mijn stayershart goed, een tweede halve marathon zonder noemenswaardig verval. Bij de finish stond Vera van Duijn, een collega van me, met haar man Willem. “Je ziet er uit, alsof je er nog wel één kunt lopen” voegde ze me toe. “Zo voelt het toch niet aan” gaf ik als antwoord. Ondanks een voorbereiding, die veel weg had van een hindernisrace, en een marathon, die dankzij mijn pezen wel wat van weg had van een handicaprace, had ik mijn vijfde marathon volbracht. Waarbij maar weer eens is aangetoond: de marathon is vooral een mentale afstand!
Thuis gekomen hoorde ik, dat Siebe op weg was naar het ziekenhuis. Zijn knie moest worden gehecht na een valpartij in een wielerwedstrijd. In het afzien weet Siebe zijn vader ook altijd te overtreffen!

Geen opmerkingen: