Wie kent niet de openingszinnen “Op een mooie Pinksterdag, als het even kon,
liep ik met mijn dochter aan het handje in het parrekie te kuieren in de zon” uit het gelijknamige lied van Annie M.G. Schmidt.
Nu was Eerste Pinksterdag dit jaar qua weer geen mooie dag, maar zeer wisselvallig, en van kuieren in de zon kwam niet veel terecht: er moest een marathon gelopen worden. Dit was te danken aan het lopen van de 10 kilometer tijdens de marathon van Rotterdam. Deze “10” was prima verlopen. Hans liep 44 rond en ik 44.20, mijn op één na beste tijd. Gezeten op een zonnig terrasje ter hoogte van de finish van de marathon met een Palmpje kwamen de wilde plannen naar boven: zullen wij ook niet een keer aan de marathon meedoen? Al filosoferend kwamen we uit op de marathon van Leiden, die dit jaar een nieuw parcours had: twee ronden van 21 kilometer. Als je halverwege voelde, dat het niet meer zou gaan, kon je op dat moment stoppen. Een halve marathon lopen is ook een prima prestatie.
In de rest van april kwam er niet zoveel van extra trainen. Hans had inmiddels besloten om gewoon de halve te lopen, maar in mijn bloed was het toch wel behoorlijk gaan kriebelen.
Op 9 mei begon voor mij de intensieve looptraining: op vrijdagavond 15 kilometer, een dag rust, op zondagochtend weer 15 kilometer, waarbij ik Sjaak Stuijt uit mijn trainingsgroep tegenkwam, die ook aan het trainen was voor de marathon. Hij was al in januari begonnen met trainen. Maar goed, wat verwacht je anders van iemand, die als wethouder vooral uitblonk in het afhandelen van lopende zaken.
Met een tijd van 3 uur 29 zou Sjaak Stuijt op Eerste Pinksterdag een werkelijk fenomenaal debuut beleven op de klassieke afstand.
Dinsdag was de eerste droogtraining, donderdagochtend weer 15 kilometer en op zaterdag 17 mei kwam de eerste echte vuurproef. Ik zou met Hans een lange afstand lopen. Hij had niet zo veel tijd door zijn werk, dus hij stelde voor, dat ik naar Stompwijk zou lopen, dat we daar een rondje zouden lopen en dat ik vervolgens weer terug zou lopen naar de Stevenshof. Dit leek me een goed voorstel. In een bewust laag tempo liep ik naar Stompwijk, vandaar liepen we een rondje om langs de Noord-Aa naar Zoeterwoude, waarna ik richting Vlietlanden liep en Hans terug naar Stompwijk. In 3 uur 15 had ik bijna 30 kilometer achter de kiezen, zonder inzinking. De volgende dag kon ik nog gewoon traplopen.
Om met Ollie B. Bommel te spreken: “ ‘k Wist niet dat ik het in mij had”.
Ik had niet alleen fysiek, maar vooral ook mentaal een flinke stap voorwaarts gezet. Een marathon is vooral ook een mentale afstand. En mentaal voelde ik me beresterk. Tegenslagen? Wat tegenslagen? En als de kop van binnen fris is, lukt ineens van alles, en kun je veel meer aan, dan je zelf dacht. En zo zie je maar weer: mentale training is een integraal deel van de training. Het koppie moet in orde zijn om fysiek door grenzen heen te gaan, omgekeerd wordt je, als je fysiek meer aankan, mentaal ook sterker.
De week erna nog één keer 30 kilometer getraind. Van de Stevenshof naar Den Deyl gelopen, waar ik Hans oppikte. Samen liepen we naar Wassenaarse slag, vandaar over het strand naar Meijendel en via de duinen naar de Kieviet. Over de landgoederenroute liepen we weer naar Den Deyl terug. Dit rondje van 20 kilometer ging ik een hoger tempo. Via Voorschoten liep ik daarna alleen naar huis. Ondanks het hogere tempo: geen inzinking.
De laatste twee weken “rust nemen”, dat wil zeggen 3 keer een kilometer of 12 lopen. Ik was er klaar voor.
Toch werd het nog even spannend, of ik de marathon zou kunnen lopen. Het weer dreigde roet in het eten te gooien. Het zou op 8 juni wel eens te warm kunnen worden, terwijl er ook onweersbuien zouden komen, met andere woorden: de hele marathon zou wel eens afgelast kunnen worden. Gelukkig barstte de bui om 11 uur los, terwijl Hans en ik bij Jaap de Gorter aan de Nieuwe Rijn waren in afwachting van het startschot. De regen kwam met bakken uit de hemel, het bliksemde en donderde, maar om 12 uur was de bui overgetrokken en konden wij ons naar de start begeven.
Om kwart over 12 werden we weggeschoten. In een rustig tempo vertrok ik. Op de Lammenschansweg kwam ik mijn oudste zus Annie tegen.
Dennis, de zoon van Annie, liep de halve. In een rustig tempo ging ik in de meute mee over de Vrouwenweg, één van de hoogtepunten van de marathon. Ook Zoeterwoude was erg gezellig, daarna volgden de weilanden en de Vlietlanden, voor we bij Voorschoten een rondje door het centrum mochten lopen. De publieke belangstelling viel hier erg tegen.
Hier lag het 10 kilometerpunt: 58 minuten. Dit betekende, dat ik iets te snel vertrokken was.
Met de 3 minuten aftrek, voor ik aan de startstreep was, kwam ik uit op 1 kilometer voorsprong op mijn schema van 10 km per uur.
In hetzelfde tempo ging ik door, ondertussen bij elke drinkkraam 2 AA-tjes en een beker gewoon water drinkend. Doordat het af en toe regende, was de luchtvochtigheid heel hoog, zodat je nauwelijks kon transpireren. Het vocht moest toch afgevoerd worden, zodat ik tijdens de marathon als wildplasser een veelpleger was. Ik heb minstens 15 keer een boom opgezocht.
Langs de Korte Vliet nam Jaap een paar aktiefoto’s, waarna de Stevenshof kwam. Hier stond Jos Drabbels met Extran klaar alvorens hij naar Schotland op vakantie zou gaan. Honderd meter verder kwam ik Ada tegen. Alles liep nog op rolletjes. In het Morskwartier begon ik echter mijn linkerkuit te voelen. “Niet nu al” schoot er door mijn hoofd. Getemporiseerd, en alle mentale hulpmiddelen gebruikt: schietgebedjes, positief denken en vooral ook: gewoon doorgaan. Na een paar kilometer was de lichte pijn verdwenen en bij de zeer feestelijke Jacob Catslaan kon ik weer gewoon lekker soepel verder.
Bij de Morspoort werd ik aangemoedigd door Evelien, een collega, om vervolgens over de Breestraat te lopen, waar ik Annie nogmaals tegenkwam. Vlak voor de finish van de halve marathon zag ik een euro op straat liggen. Even gestopt en opgeraapt. De eerste keer in mijn leven, dat ik geld verdien met hardlopen. De halve marathon was volbracht in 2 uur 8 minuten, dus 2, 05 reële tijd, mijn langzaamste halve marathon.
De tweede ronde was nagenoeg dezelfde route. Hans, Jaap en Juul stonden bij de Steenschuur met krentenbollen klaar. Hans had een prima tijd: onder de 1.40. Zelf liep ik nu regelmatig met een Pool op. Nu is mijn Pools ook niet meer wat het geweest is, dus de conversatie verliep grotendeels in het Engels.
Op de Vrouwenweg zat Carl Flaman met zijn knie ingetaped en zijn been omhoog. “Anders had je zeker wel met mij meegelopen?” was mijn retorische vraag. Vlak ervoor had een vrouw mij nog toegevoegd: “Jij gaat het halen. Het ziet er nog zo soepel uit” en zo voelde het ook. Tot het 30 kilometerpunt bleef dat ook zo. Met 3 uur 8 minuten op de klokken lag ik nog steeds op schema.
Toen begon mijn linkerpees achter mijn linkerknie op te spelen: overbelasting. Het tempo een beetje teruggeschroefd en gewoon doorgaan. Tot het 35 kilometerpunt kon ik gewoon door blijven lopen. Toen voelde ik, dat ik tegen de kramp aanzat, afwisselend in bovenbenen en kuiten. Daar ik nog anderhalf uur had om op tijd binnen te komen, schakelde ik over op een schema van twee minuten wandelen, twee minuten lopen.
Zo kwam ik weer in de Stevenshof. Twee van mijn dochters waren me tegemoet gefietst, terwijl Ada op het afgesproken punt weer op me stond te wachten. Om Jan Campert te parafraseren:
“wat kan een man, oprecht en trouw
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
En strijdt de ijdele strijd.”
Als lichaamskracht ontbreekt, komt het op mentale kracht aan. Ik zat inmiddels in de achterhoede, met mensen van mijn niveau. Alleen doorzettingsvermogen en het doseren van de laatste energiebronnen zouden ons bij de finish brengen. De zon was inmiddels doorgebroken en het was ineens 10 graden warmer, dus de laatste loodjes waren nog iets zwaarder dan ze al waren. De publieke belangstelling was minimaal geworden, maar als je dan door de Jacob Catslaan komt, krijg je toch wel weer een kick. Op het tandvlees kwamen we bij de Morspoort voor de laatste kilometer. Die wil je hardlopend afleggen, maar zelfs daar moest af en toe een stukje gewandeld worden.
Met 4.41 en nog wat op de klokken kwam ik over de finish. De officiële tijd zou 4.38.30 worden, een 310e plaats. Maar de tijd was niet belangrijk. Met een medaille om mijn nek en een biertje, dat Jaap voor mij geregeld had, voelde ik mij vooral geestelijk prima: ik had het hem toch maar mooi gelapt. De marathon is vooral ook een mentale afstand.
De lichamelijke schade viel mee. Donderdags kon ik weer normaal traplopen. Het meeste ongemak had ik van mijn kruis. Ik had een gewone onderbroek onder mijn sportboek, en door het vele vocht was dit gaan schuren, zodat mijn liezen aan beide zijden open schaafwonden hadden. Een volgende marathon doe ik in ieder geval geen katoenen ondergoed aan.
Verder ga ik volgende keer iedere brug, viaduct of tunnel het klimmen vanaf de eerste kilometer wandelend doen. Juist het klimmen kost veel kracht als je het hardlopend doet. Er is veel winst te boeken in de laatste 7 kilometer. Maar dan zal ik me in de eerste 35 toch nog meer moeten sparen.
Dit debuut op een mooie Pinksterdag smaakt naar meer.
woensdag 13 augustus 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten