donderdag 21 augustus 2008

Oostvoorne

We zouden om 7 uur op de fiets zitten, om het pontje van Hoek van Holland naar de Maasvlakte van 20 over 9 te nemen. De wekker ging dus om half 7 al. De route was via Wassenaar over de Noordzeeroute. Helaas stond er erg veel wind, zodat we veel langzamer gingen dan gepland. Dit betekende, dat we pas om 10 voor 11 de veerboot IJveer 35 hadden. Door de harde wind stonden er hoge golven op de Nieuwe Waterweg.
Op de Maasvlakte stapten de enige passagiers, Ada en ik, van de boot. We zouden op een voor ons totaal onbekend stukje Nederland fietsen.
Bij de weg aangekomen kwam de eerste tegenvaller: Oostvoorne 17 km stond er op het richtingbord. En dat was nog grotendeels tegen de harde wind in ook! Langs de chemische industrie trapten we over het fietspad langs Slag Vuurtoren en Slag Dobbelsteen. Er waren nog zeer veel kale vlaktes op de Maasvlakte. Hoezo, aanleg van een Tweede Maasvlakte?
Onderweg zorgde de richtingborden voor de nodige verwarring: eerst een bord met Oostvoorne 11 km, vlak daarna één met 9 en weer een kilometer verder 10 km. We waren in ieder geval blij, dat we bij het Oostvoornse meer aankwamen. Hier reden we over een pad door de duinen: redelijk luw en veel mooier. Om een uur of 12 waren we, met 14 km op de teller, bij onze vriend Paul.
Na bijgepraat en geluncht te hebben stapten we om kwart over 3 weer op de fiets. Paul reed mee tot het Oostvoornse meer, waarna wij weer over de Maasvlakte reden. De harde wind was van zuidwestelijk meer westelijk geworden, dus we hadden wat minder profijt dan verwacht. Bij het pontje waren we nu niet de enige passagiers. Het waren er een stuk of 10, waaronder 6 andere fietsers. Ondanks dat het niet echt druk te noemen is, voorziet deze kortere verbinding met de kust van Voorne-Putten toch in een behoefte.
Via de Noordzeeroute reden we naar Kijkduin, waar we dwars door Den Haag naar Wassenaar reden. Eerlijk gezegd beviel de Noordzeeroute me beter: toch minder last van uitlaatgassen. Om 7 uur waren we weer thuis. Er stond 104 km op de teller.

maandag 18 augustus 2008

Peter Winnen Classic


Om 6 uur rinkelde de wekker. Uit bed en vlug ontbijten, daar ik om 7 uur bij Jos Drabbels moest zijn voor de eerste editie van de Peter Winnen Classic. Na een week met veel regen scheen de zon en om 10 over 7 reden we naar Ysselsteyn met de 2 racefietsen achter op het fietsenrek. Met Radio Olympia aan reden we naar Noord-Limburg, waar we om een uur of 9 bij de ouders van Jos gastvrij werden ontvangen. Jaap de Gorter en Andrea Landman waren daar al, Wil Verbeij kwam even later aangefietst vanuit Venray, waar hij bij zijn schoonmoeder overnacht had na een concert van Rowwen Heze in Velden. Hij had al10 km op de teller staan. Albert uit Helmond, een vriend van Jaap en Pieter uit Ysselsteyn, een vriend van Jos, completeerden het zevental. Net als op de Weissensee vormden we een kleurrijk gezelschap: we hadden allemaal andere wielerkleding aan.
Rond kwart voor 10 waren we bij Herberg “De Peel”, waar we ons voor € 5,- per persoon inschreven. Daarna vertrokken we met een snelheid van ongeveer 26 km per uur langs het ouderlijk huis van Peter Winnen, tot we werden ingehaald door een snellere groep. Wij gingen met deze groep mee en de teller sprong al snel naar 35. Nu is haastige spoed zelden goed, want we misten een klein pijltje met PWC en kwamen er zo na een paar kilometer achter, dat we verkeerd zaten. Gelukkig kenden Pieter en Jos de omgeving goed, zodat we van America naar Castenray pedaleerden. Door deze omweg misten we wel de Drabbelsweg. In Castenray pakten we de route weer op.
Het was meteen een stuk drukker met racefietsers. Bij Broekhuizen reden we het pontje Broekhuizen-Arcen op. Op de Maas voelde je pas, hoe warm het was op deze zonnige, bijna windstille dag. Bij Arcen zagen we het eerste bordje met gevaarlijke oversteek staan. Hier moesten we een drukke vierbaansweg oversteken. Over een bochtig parcours met constant draaien en keren, afremmen en weer aanzetten reden we met de teller vaak op 36 of hoger, bij Walbeck Duitsland binnen.
Bij een gevaarlijke oversteek kon de IJVL-groep oversteken, terwijl ik moest wachten. Er was meteen een gat van 200 meter geslagen en dat rijd je niet meer dicht. In de verte zag ik een kleurrijk lint van zo’n 30 wielrenners in het prachtige boerenland over de stille weggetjes slingeren. Na een kilometer of 5 was de groep er achter gekomen, dat ik niet mee zat in de grote groep. Zij lieten zich afzakken en in het wiel van de 2 meter lange Wil Verbeij zat ik daarna in de slipstream van deze ideale windvanger.
We kwamen via Veert en Wetten in de heuvels en daar brak de groep in stukken. Klimmen en dalen kun je nu eenmaal het beste in eigen tempo doen. Na de klim “Morzine” kwam de klim “l’Alpe d’Huez”. We daalden af via de Reichswaldstrasse naar Villa Reichswald, waar we op een terras Reistorte und Pflaumentorte bestelden. Nu is in Duitsland alles groter, zo ook deze lekkernijen, die een grote aantrekkingskracht op wespen bleken te hebben. Na een half uur gezeten te hebben, werden de bidons gevuld en konden we aan de tweede helft beginnen.
We begonnen met een afdaling, maar al snel waren we voorbij het eerste PWC-pijltje gezoefd. Terug, waarbij de laatsten de eersten werden, en via de goede route. Het tempo lag over het algemeen op zo’n 33 km op de rechte stukken, hetgeen na het straffe tempo van de ochtend weldadig aanvoelde voor de kuiten. We werden door een groep van een man of 6 ingehaald en wij gingen mee in de slipstream. Het tempo ging weer omhoog en vooral na iedere bocht (en dat waren er op deze route veel) zette dit zestal meteen aan naar 36 km. Langzaam maar zeker werden we gesloopt. Ik krijg steeds meer respect voor mijn zoon Siebe en andere wielrenners, die tijdens de befaamde rondjes om de kerk direct na de bocht op 45 km per uur zitten!
We sloten aan bij een groep van vrienden van het platteland en via Keppeln en Oberhelsum reden we met een vaartje van 30 km bij Wellse Hut Nederland weer binnen. We lieten de tweede stop voor wat die was. Bij Blitterswijck staken we de Maas weer over. Met 32 op de rechte stukken waren we echt al een beetje aan het uitbollen op de laatste 20 km. Bij Oirlo vroeg Andrea aan Pieter: “Wat is dat voor fabriek?” “Daar werk ik” was het antwoord.Vier kilometer voor Ysselsteyn demarreerde de klagende Jaap.Bij Herberg“De Peel” hadden we er zo’n 140 kilometer op zitten met een gemiddelde van 30 km. We waren allemaal aardig gesloopt, maar een plekje op het terras doet wonderen. Ook Peter Winnen zat op het terras, met een shagje in zijn hand…..Zou hiermee zijn Touroverwinning in de rook zijn opgegaan?



De voorzitter van de wielervereniging uit Ysselsteyn meldde, dat er aan deze eerste Peter Winnen Classic 370 mensen hadden meegedaan. Die hadden kunnen genieten van een fantastische dag met perfect wielerweer. Bij de verloting van de prijzen bleek ik in de prijzen te zijn gevallen: het boek Michael en Erik, een tijdperk. Je bent bibliothecaris of je bent het niet! Uit handen van Peter Winnen kreeg ik dit boek van meer dan een kilo overhandigd.

Bij de ouders van Jos kregen we een gastvrij onthaal, met uiteraard Limburgse vlaai. Daar we erg ons best gedaan hadden, mochten we nog een tweede stuk ook. Om half 6 stapten we de auto op weg naar Leiden, waar Michael en Erik een plaatsje vonden in Siebes wielerboekenkast.
De Peter Winnen Classic is zeker voor herhaling vatbaar!

vrijdag 15 augustus 2008

Een broodje Krooket


Op 29 september hield oud-bondscoach Ab Krook een lezing over de ploegenachtervolging, volgens velen hét mooiste onderdeel van de Olympische Winterspelen in Turijn. In 2004 is besloten om van de ploegenachtervolging een Olympisch nummer te maken. Daar veel landen niet over 4 goede schaatsers beschikken, bestaat een team uit 3 rijders in plaats van 4, zoals bij wielrennen gebruikelijk is. De tijd van de derde rijder na 8 ronden bij de mannen en 6 bij de vrouwen is beslissend.
In een korte tijd moest iedereen aan de bak om uit te vinden, aan welke voorwaarden schaatsers moeten voldoen om een goed team te kunnen vormen. De allereerste vraag is: over welke schaatsers kun je beschikken. Uitgaande van een optimale samenstelling van een team kom je uit op een 1500 meterrijder met voldoende duurvermogen voor de laatste 4 ronden, een “miler” die ook op de 5 kilometer tot de top behoort en een 5 kilometerrijder, die een hoge basissnelheid heeft.
Heb je deze 3 personen gevonden, dan is het in verband met de luchtweerstand handig, als de lichaamsbouw enigszins overeen komt. Iemand van 2 meter samen met iemand van 1.60 werkt niet echt super, daar de kleine prima in de slipstream van de grote kan rijden, maar omgekeerd…. Daarnaast moet het trio in elkaars slag kunnen rijden in een strakke trein. Ze moeten zichzelf weg kunnen cijferen om optimaal te kunnen profiteren van elkaar. Een solo als Einzelgänger a la Chad Hedrick levert geen teamprestatie op!
Heb je eenmaal een team, dan moet je uitvinden, wat de beste “wisseltruc” is. Is dit 1 x of 2 x per ronde, of is pas na 600 meter het beste, of een combinatie van deze mogelijkheden. Op een goede wissel moet zeer veel geoefend worden om zo snel mogelijk na de wissel weer een treintje te vormen. Er zijn twee methodes mogelijk: de meest gebruikte is dat rijder 1 van kop af gaat en rijder 2 en 3 onderdoor komen. De tweede is de zogenaamde Telfort-methode. Rijder 1 en 2 gaan samen naar buiten en rijder 3 neemt de koppositie over.
Voor het tweede gedeelte van de race, als er een rijder niet meer in staat is om de kop over te nemen, kan deze in de slipstream van de andere 2 blijven, die om en om de kop nemen.
Bij de start zijn er 3 posities mogelijk: nagenoeg op één lijn, een driehoekstart en een schuine lijn. Voor Nederland was bij het uiteindelijk bronzen team gekozen voor een start met de als één na snelste als eerst (Sven Kramer), de minst snelle in het midden (Carl Verheijen) en de snelste starter achteraan (Erben Wennemars). Het is verleidelijk om de snelste starter vooraan te zetten, maar het is een garantie voor het al meteen uit elkaar trekken van het team.
Jos de Koning en Floor Hettinga van de Vrije Universiteit hebben op het zomerijs in Heerenveen, bij Worldcup-wedstrijden in Hamar, Berlijn en Baselga en bij fietstesten op de VU in Amsterdam, onderzoeken gedaan naar de ploegenachtervolging. De conclusies zijn, dat een wissel 0,15 seconden kost, maar ook dat bij het optimaal achter elkaar rijden de luchtwrijving met 23 % afneemt. Als je dan weet, dat met elke kilometer, dat je harder rijdt de luchtweerstand verdubbelt, dan kan deze afname van luchtweerstand het verschil maken tussen winnen en verliezen. De cruciale vraag is: win je de “verloren” tijd van de wissel terug in het stuk tot de volgende wissel.
De beste plek om te wisselen is vroeg in de bocht. Het trainen van deze wissel en het in elkaars slag rijden is essentieel, daar slingeren en zigzaggen over de baan ongunstig is. Tevens kun je, door veel te trainen, een bepaalde communicatie ontwikkelen, zodat je later tijdens de race razendsnel kunt reageren op elkaar.
Kortom, op de ploegenachtervolging valt van alles te trainen. Het is trouwens tijdens de training ook uitstekend als trainingsvorm te gebruiken! Uit eigen ondervinding als trainer kan ik dit onderschrijven.
Werd het een paar jaar geleden door de meeste schaatsers nog gezien als een verplicht nummer, sinds de Olympische Spelen van Turijn, waar “we” tot Sven Kramer op een blokje stapte op schema lagen voor een gouden medaille, is het een succesnummer.
Maar wel een succesnummer, waarvan we pas aan het begin van de ontwikkelingen staan.
Na de pauze vertelde Ab Krook nog over de voorwaarden voor een goede training. “Trainen op techniek als je al moe bent heeft geen zin, integendeel zelfs, je slijpt er dan foute patronen in.” De avond werd besloten met een boeiend verhaal over teambuilding.
Na afloop van deze leerzame avond was het aan de bar nog lang gezellig bij een broodje Krooket.

Mysterieuze krachten in de sport


Is het toeval, dat sprankelende ploegen als Portugal, Kroatië en Nederland er na de poulefase meteen uitvlogen? Ik denk het van niet. Door een B-team op te stellen om het basiselftal rust te gunnen in de laatste poulewedstrijden, werd the winning mood doorbroken. Wie het zeer lezenswaardige boek “Mysterieuze krachten in de sport” van Joris van den Bergh heeft gelezen, weet dat hierin tal van voorbeelden te vinden zijn, waarin fysieke vermoeidheid door mentale frisheid in eigen voordeel omgebogen kan worden. Als voorbeeld geeft Van den Bergh deelnemers aan de Tour de France, die, hoewel lichamelijk zwaar vermoeid, na de Ronde van Frankrijk toch beter fietsen dan frisse renners, die geen Tour gereden hebben. “De Tour de France-renner heeft dus tijd om te wachten tot het gunstige moment; hij kan wachten op zijn allerbeste dag. Iedere renner in de Tour heeft slechte dagen, dagen van inzinking; iedere renner heeft ook zijn topdagen, waarin hij zijn positie kan verbeteren. Verloopt de course vandaag minder goed, morgen kan hij wellicht zijn slag slaan of overmorgen, of desnoods de volgende week of over veertien dagen. Hij geraakt niet overtraind, doordat hij psychisch niet zwaar wordt beproefd.”
Kortom: door tegen Roemenië niet met het vertrouwde elftal te starten vanwege het pakken van extra rust, heeft Nederland zichzelf uit het ritme gehaald en dan blijkt het toch lastig om zichzelf te kunnen herpakken. Vooral door het tragische verlies van het dochtertje van Khalid Boularous. Ineens is voetbal een bijzaak. Sport is de belangrijkste bijzaak in het leven, maar in zulke omstandigheden is het inderdaad niet meer dan een bijzaak. The flow, waarin Oranje verkeerde na de fantastische wedstrijden tegen Italië en Frankrijk, was gewoon weg.
Oranje begon op het mentale vlak in een geslagen positie aan de wedstrijd tegen Rusland, met als gevolg, dat “we” de hele wedstrijd achter de feiten aan liepen. De mentale knop viel gewoon niet meer om te zetten.

"Ordnung muss sein"

Oud-sprinter en gewestelijk trainer Arnold van der Poel gaf voor 13 IJVL-trainers een lezing over de start. Nu denken wij meestal: de eerste klap is een daalder waard, maar bij de start is dat maar ten dele waar. Na ons vijf stellingen voorgelegd te hebben, waarover we met elkaar in discussie konden gaan, onthulde Arnold ons de geheimen van de start, waarvan de starthouding door de komst van de klapschaats veranderd is. De driepuntsstart, met de punt van de schaats in het ijs geprikt, had als grote voordeel, dat je houding heel stabiel is.
Met de klapschaats zet je de voorste schaats recht naar voren. De druk hou je op je voorste been. Als je de druk op het achterste been zet, zal je eerste beweging omhoog zijn. Verloren energie dus.
Je eerste pas, met het voorste been, is klein, zo’n 20% van je vermogen. Hou wel je massa exact op het middelpunt. Dit doe je door de knie onder je navel naar voren te halen en dan schuin naar voren te plaatsen. Je maakt dan gebruik van je struikelreflex. Naarmate je snelheid toeneemt laat je het vermogen toenemen. De glijfase wordt steeds langer en de startfase gaat zo vlekkeloos over in de schaatsfase.
Als je de start gaat oefenen, probeer dan 10 keer 10 meter. Bedenk daarbij, dat de eerste pas de belangrijkste is! Als deze niet goed is, ben je jezelf de volgende slagen constant aan het corrigeren. Schaatsen is een cyclische beweging en de volgende slag wordt bepaald door de slag, die je aan het maken bent!
Niet de eerste klap, maar de eerste stap is een daalder waard. Uwe-Jens Mey oefende telkens opnieuw 10 keer 10 meter, waarbij telkens iedere volgende serie precies even lang was als de voorafgaande, ook de oplopende afstand van de diverse slagen binnen die serie. Ordnung muss sein. Mey reed, of hij nu meewind had of tegenwind (de meeste kanpioenschappen vonden toen in de open lucht plaats), de eerste 100 meter steevast in 9,6 of 9,7. Uwe-Jens Mey is tweevoudig winnaar van Olympisch goud op de 500 meter, een record dat hij deelt met de Rus Jevgeny Grisjin en de Duitser Erhard Keller. Zou het toeval zijn, dat in dit rijtje 2 Duitsers staan, of zou dat te maken hebben met Disziplin en Gründlichkeit?
Aan de hand van startfoto’s van Dennis Kalker en Nederlands kampioen supersprint Michael Poot liet Van der Poel zien, dat het alleen zin heeft om een diepe starthouding aan te nemen, als je zo diep blijft zitten. Anders gaat je lichaam al heel snel omhoog en gaat energie verloren. Je kunt beter hoog beginnen en bij iedere stap dieper gaan zitten.
De armzwaai moet je gebruiken om je balans te behouden. Het ritme moet je laten bepalen door het ritme van je benen. De armzwaai moet je vanuit je schouder laten komen, niet vanuit je onderarm!
De eerste 20 meter moet je gebruiken om snelheid te ontwikkelen. Hoe eerder je begint met de glijfase, des te hoger wordt je snelheid bij 100 meter. Bij de meesten begint de schaatsfase na 50/60 meter.
Maar de topsprinters hebben al een heel ritueel achter de rug, voor ze zo ver zijn. Zij beginnen met 10 minuten inrijden, 1 proefstart met “in het schot vallen”, 2 steigerungen, 2 glijstarts, waarna ze opgepompt met adrenaline en een hartslag van 150/160 aan de start staan.
Sprinters maken makkelijker lactaat aan. Deze moeten ze daarna wel weer uit het lichaam werken, o.a. op de hometrainer. De ademhaling is zeer belangrijk. Haal voor de start één keer heel diep adem. Deze zuurstof kun je goed gebruiken.
Focus je daarna: wat moet ik doen, als het startschot klinkt. Hou daarna de focus dicht bij: denk niet verder dan 3 slagen vooruit. Alles moet eigenlijk geautomatiseerd zijn: als je na gaat denken, mislukken de meeste starts. En voor het automatiseren moet je bij onze Oosterburen te rade gaan: eindeloos oefenen tot het blindelings gaat.
Ordnung muss sein!

Bert Breed
P.R. op 500 meter: 55,89

Gek op schaatsen


Er was aangekondigd dat Jildou Gemser op zaterdag 5 november ’s avonds een lezing zou komen geven over didactiek. Er zou een praktisch gedeelte bij zitten, dus de schaatsen waren meegenomen. Een elftal andere IJVL-ers had mijn voorbeeld gevolgd. Bij de IJshal aangekomen bleek Jildou door een blessure verhinderd te zijn en werden de honneurs waargenomen door haar vader Piet. Deze leek, zowel in uiterlijk als in enthousiasme, als twee druppels water op zijn broer, ex-bondscoach Henk Gemser.
Hij begon met het uitdelen van de Presentatiegids 2005/2006 van De IJsster uit Sneek. Deze prachtige, in vierkleurendruk uitgevoerde gids leverde, door de diverse reclameblokken, ook nog eens € 300,- op. Penningmeester……
We moesten begonnen met het in drie groepjes van 4 praten over wat schaatsen voor jou betekent en dit dan op grote vellen opschrijven. Er volgden omschrijvingen als “de mooiste beweging die er is” tot aan “bij natuurijs de hemel op aarde”. Dit is het begin van van de didactiek! Het plezier, dat je aan schaatsen beleeft, moet je op je cursisten over zien te dragen. En aan motivatie geen gebrek. “Want wie gaat er nou op zaterdagavond naar een cursus? Sterker nog, zelf reis ik ruim 370 km om een cursus te komen geven. Dat doe je alleen als je gek bent op schaatsen. Maar gelukkig is in Friesland ruimte genoeg voor mensen met deze afwijking.” Ik ken trouwens aan aantal Hollanders, waaronder ondergetekende…….
Vanuit deze motivatie ga je als lesgever aan de slag. Er zijn 3 manieren, namelijk via het autoritair systeem, het top-down-eenrichtingverkeer net als nadeel niet of nauwelijks inbreng van de cursisten, ten tweede laissez-faire, waarbij gebrek aan discipline al zeer snel aan de oppervlakte komt en tenslotte het democratisch model, dat het beste van bovengenoemde typen in zich verenigt.
Iedere les heeft een doel, met daarbij als terugkerend thema: foutenanalyse en de verbetering.
Geef altijd duidelijke aanwijzingen en zorg bij het lesgeven voor terugkoppeling:”Begrijpen ze wat ik bedoel?” Veiligheid staat altijd voorop, dus let daar erg goed op bij het kiezen van de verzamelplaats.
Het klinkt misschien als een dooddoener, maar iedereen is belangrijk bij het lesgeven! Als je aan het verbeteren van techniek gaat werken, begin dan altijd positief en ga vanuit wat goed gaat werken aan de verbetering. Begin hierbij zo dicht mogelijk bij het ijs bij het geven van aanwijzingen en vandaar omhoog. En richt je slechts op één verbeterpunt per keer!
Een voorbeeld: Ids Postma had als junior moeite met het rustig de arm op de rug laten liggen. Als “huiswerk” had hij meegekregen om van de boerderij in Deersum naar school in Sneek met één arm op de rug te fietsen. Met Ids is het wel goed gekomen…..
Als je iets nieuws aan wilt leren, doe dat dan in het begin van de les, als de cursisten nog fris zijn. Probeer dit wel op een speelse manier over te brengen. De tweede kern van de les kun je benutten voor herhalingsstof. Bij de les moet je overzicht over de groep houden en contact hebben en houden met de groep.
Om stof aan te leren is het schema “praatje-plaatje-daadje”een prima leidraad. Vooral het voordoen zegt vaak meer dan duizend woorden. En hou één ding steeds voor ogen: schaatsen is je passie, dus laat dit bij er de schaatstraining ook uit komen!
Aan het praktische gedeelte zijn we door tijdgebrek niet toegekomen, maar iedereen had een heerlijke, leerzame avond gehad. Zoals gewoonlijk hadden de thuisblijvers weer eens ongelijk!
Eén van de punten, die ter sprake kwam op deze avond was de start. Uit beelden gemaakt met een zeer geavanceerde camera blijkt, dat niet alleen de eerste 100 meter bepalend is voor de uitslag van de 500 meter, maar dat de eerste paar meter dat al zijn.
Eén ding is me na deze fantastische avond met Piet Gemser wel duidelijk: didactiek begint heel simpel met de vraag, hoe gek je bent op schaatsen…….

De Leidse IJshal


In de afgelopen winter werden de trainers van de IJVL verblijd met de legpenning van de gemeente Leiden als blijk van waardering voor hun jarenlange inzet bij het Gehandicaptenschaatsen. Bij de uitreiking sprak wethouder Hessing uit, dat hij zich in zou zetten voor het behoud van de Leidse IJshal. Dit zou moeten gebeuren in samenspraak met de omliggende gemeenten. We zijn inmiddels een jaar verder en weten nu, dat de gemeente Leiden € 8000,- over heeft voor het behoud van de IJshal. Ter vergelijking: de kleine gemeente Zoeterwoude legt € 5000,- op tafel.
Vorig jaar had de gemeente Leiden € 35.000,- over voor een kleine maand ijspret op de Beestenmarkt. Dit jaar gaat dat uiteindelijk niet door, dus wat is er logischer, dan dat de gemeente Leiden dit geld pompt in de eigen IJshal, waar wekelijks vele duizenden mensen plezier beleven aan deze wintersport van Hollandse bodem.
Leiden houdt tot nu toe de boot af, omdat de omliggende gemeenten, behalve Zoeterwoude, niet over de brug komen. Maar de ijsverenigingen doen dat wel! De IJVL heeft met een sponsorloop in het voorjaar € 1800,- opgehaald, de ijsclubs in de omgeving haalden ruim € 15.000,- op. In de Kerstvakantie gaan al deze clubs op herhaling in de Leidse IJshal. Er wordt dan een sponsoractie gehouden ten bate van bovengenoemde sportinstelling.
Kortom wethouders en gemeenteraadsleden: de omliggende gemeenten mogen dan in gebreke blijven, de schaatsers uit de omliggende plaatsen beslist niet. Net zomin als de Leidse schaatsers.
Dat de omliggende gemeenten niet over de brug komen, hoeft toch niet te betekenen, dat de gemeente zich er met een Jantje van Leiden van afmaakt. De Stadsgehoorzaal en de Schouwburg trekken ook zeer veel publiek uit omliggende gemeenten. Dan zegt de gemeente toch ook niet, dat ze niet subsidieert, als de omliggende gemeenten niet meebetalen? Als grootste plaats in de regio krijgt de gemeente Leiden volgens mij meer geld uit het gemeentefonds voor de instandhouding van regionale voorzieningen, waartoe ik de IJshal ook reken.
Als er weer een Elfstedentocht gehouden wordt, is de gemeente Leiden er als de kippen bij om haar “eigen” Elfstedentochtrijders te huldigen. Dat ruim 80% van deze mensen wekelijks traint op de eigen Leidse baan, die jarenlang zonder noemenswaardige subsidie gedraaid heeft, benadrukt het belang van een kunstijsbaan in deze schaatsgekke regio.
Kijk eens, hoeveel duizenden mensen, waaronder zeer veel Leidenaren, de gladde ijzers onderbinden, als er weer eens een Molen- en Merentocht gereden kan worden!
Laat de IJshal niet de dupe worden van het gedrag van een aantal omliggende gemeenten, die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten, maar kijk liever naar de schaatsers, met name ook uit de regio, die wel hun verantwoordelijkheid nemen.
Het geld hoeft het probleem niet te zijn: als er € 35.000,- gereserveerd stond voor het kleine baantje op de Beestenmarkt, is het toch een kleine moeite, om dat geld over te hevelen naar de eigen kunstijsbaan aan de Vondellaan.
Als de gemeente Leiden de eigen Elfstedenrijders en het G-schaatsen echt zo waardeert, kan ze dat laten blijken door ons niet in de kou te laten staan en te helpen met het behoud van de Leidse IJshal.

Een sprookje


Er was eens een gemeente, die als leus had, dat niets op haar lijkt. En deze gemeente wil nu op de Beestenmarkt gedurende een maand een kunstijsbaan aanleggen, die de sfeer van een sprookje uit moet stralen. Een loffelijk streven, want schaatsen is de mooiste sport, die er is. De gemeente stelt zich zonder enig voorbehoud garant voor € 30.000,-.
Maar in ieder sprookje komt behalve een prinses ook een sloofje voor. In dit geval ligt in diezelfde gemeente een kilometer verderop een al bijna 30 jaar bestaande ijsbaan. Deze kan met moeite het hoofd boven water houden. In het voorjaar heeft de wethouder € 8000,- toegezegd, geld dat tot op heden nog steeds niet is ontvangen. Och, in een sprookje moet je nu eenmaal goedgelovig zijn. Bovendien zou het slechts een sigaar uit eigen doos zijn, want diezelfde gemeente verdient jaarlijks aan de IJshal, vermoedelijk ongeveer € 45.000,- per jaar.
Daarmee is deze gemeente de enige in dit land, die aan een kunstijsbaan verdient. Alle andere gemeenten leggen geld toe op deze voorziening.
Alle andere sportvoorzieningen in de gemeente kosten de gemeente geld, al of niet via verkapte subsidies, doch ons sloofje moet het hebben van sponsoracties van schaatsers, die in twee jaar € 25.000,- opgeleverd hebben. Ondertussen gaat deze grote gemeente met de pet rond bij omringende gemeentes om de € 30.000,- per jaar, die de IJshal nodig heeft om de door haarzelf geplunderde reserves weer op peil te brengen, bij elkaar te bedelen.
Nu wordt er in een gemeente 20 kilometer verderop een andere ijshal gebouwd. Als het aan de gemeente ligt, verdwijnt het sloofje dan voorgoed en dan kunnen alle schaatsers daar dan heen. Het is alsof je tegen ALLE voetballers zegt: “Ga maar bij een voetbalclub 20 kilometer verderop voetballen.”
Zo was er in deze op niets anders lijkende gemeente een voetbalclub, laten we die Blauwkasteel noemen, die in de problemen gekomen was. Meteen klonk er vanuit de gemeenteraad de roep om deze club met € 50.000,- te subsidiëren. Geld speelt in zo’n geval geen rol.
Laten we het sprookje nog mooier maken: er komt dit jaar een Elfstedentocht. De politici in deze gemeente weten niet, hoe vlug ze er bij moeten zijn om “hun” ijshelden in de schijnwerpers te zetten. Wat wil een lokaal politicus nog meer, zo vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart! Dat veel van deze Elfstedentochtrijders wekelijks een paar keer flink trainen in de vrijwel volledig door vrijwilligers gerunde IJshal aan de Vondellaan, waar één van de best glijdende ijsvloeren van Nederland ligt, en die door de politiek letterlijk en figuurlijk in de kou worden gezet: een kniesoor die daar op let.
Laten we dus maar snel ons sloofje aan de Vondellaan verlaten en naar de Beestenmarkt gaan. Want in een sprookje heb je geen last van gelijke monniken, gelijke kappen. Of kan ik het, nu we het toch over de Beestenmarkt hebben, misschien beter uitleggen aan de hand van het in dit geval zeer toepasselijke “Boerderij der dieren” van George Orwell: alle sporters zijn gelijk, maar sommige zijn meer gelijk dan anderen.
Graag had ik dit sprookje besloten met “En zij schaatsten nog lang en gelukkig”, maar in deze gemeente moet je daarvoor toch echt in sprookjes geloven……

woensdag 13 augustus 2008

Vogelplas



Op vrijdag 21 december waren Sjaak Stuijt, Wil Verbeij, Jaap de Gorter en ondergetekende een paar uur wezen schaatsen op de landijsbaan van Zoeterwoude. Op de weg terug reed ik nog even langs de Vogelplas om te kijken, of je daar al kon schaatsen. Er waren ruim honderd man rondjes aan het rijden langs de rand van dit meertje, waaronder Jos Dohle. Ik kon de verleiding niet weerstaan en heb de ijzers weer aan mijn klunschaatsen vastgeklikt om een rondje of 10 te rijden.
’s Avonds hebben alle IJVL-ers die in mijn adressenlijst zaten een mailtje van me gehad over het prachtige glijijs.
De volgende ochtend ben ik met Ada naar de Vogelplas gefietst. Om een uur of half 10 waren we bij het sprookjesachtig mooie meertje. Bij onze opstapplaats kwamen we Frank Damen al tegen, tijdens het eerste rondje, dat mijn vrouw en ik samen reden, zagen we Janine Waaijer, Gerard Snel en Willeke van der Weijden. Later kwam ik o.a. John Kranenburg, Sjaak Stuijt, Wil Verbey, Andrea Landman en Paul Verkerk tegen. Af en toe reden we met 7 IJVL-ers in een treintje een paar ronden in een pittig tempo. De voorzitter zou graag zien, dat we altijd zo volgzaam waren.
Het was windstil en het zonnetje scheen heerlijk. Het nummer van Lou Reed, “It’s a perfect day”, zat de hele dag in mijn hoofd.

Na 7 uur schaatsen werd het zoetjesaan tijd om naar huis te gaan. Met de kilometerteller heb ik de grootte van het rondje opgemeten. Ik kwam uit op ruim 2,5 kilometer. Wat is het toch heerlijk om vlak bij huis weer eens op betrouwbaar natuurijs te kunnen schaatsen! Nu wil het toeval, dat het die zaterdag Wereld Orgasmedag was. Nou, dat klopte wel. Voor een toertochtschaatser was dit het hoogtepunt van 2007!
De volgende ochtend dooide het al. Desondanks kon je tot 1 uur nog veilig schaatsen op de Vogelplas. Profiteren zolang het kan. Ook een viertal IJVL-studentes, Mijke, Marion, Hetty en Annerieke, leerden het genot van het schaatsen op natuurijs kennen. Met Jaap de Gorter bleef ik tot 1 uur actief op het snel zachter wordende ijs. Met 70 km in 3,5 uur en op zaterdag het dubbele, had ik in 2 dagen de afstand van de Elfstedentocht afgelegd op de Vogelplas. Geen gek begin van de winter 2007/2008.

Kleding


Zeer belangrijk bij het maken van een schaatstocht is de keuze van de kleding. En daar zijn de afgelopen decennia nogal wat ontwikkelingen ten goede. Waarbij vroeger het motto was “hoe dikker hoe beter”, daar is nu het motto “meerdere laagjes”. Laat het afhangen van de temperatuur en de wind, hoeveel laagjes je aandoet om je te beschermen tegen de kou.

Vroeger, in mijn jeugd, was de kleding simpel. Je had vooral katoenen kleding met daarover een dikke wollen trui en daarover je trainingsjack en een wollen maillot onder je katoenen trainingsbroek. En de sokken: inderdaad, geitenwollen sokken!
Met de wollen kledingstukken is trouwens niets mis mee. Wol laat het vocht goed door en het heeft de eigenschap dat het veel lucht vasthoudt, wat een isolerende werking heeft. Je blijft door wol dus op een goede manier warm. Er kleeft slechts één nadeel aan: direct op je huid kan het gaan kriebelen, als je uit de kou in een warme ruimte komt.
Met katoen is het echter anders gesteld. Katoen houdt vocht vast. Op een warme zomerdag kan dat een prima koelmiddel zijn, maar in de winter zit je daar niet op te wachten. Het lichaam wil graag een droge huid hebben. Het kost het lichaam veel energie, om het door het katoen opgenomen zweet te laten verdampen. Energie, die je niet meer kunt gebruiken om je spieren te gebruiken. Met schaatsen is het heel simpel: katoen, nooit doen!
Zelf had ik in 1997 bij de Elfstedentocht de stommiteit begaan om een katoenen trainingsjack over een wollen Ierse trui te trekken als een extra windbreker. Dit had ik beter niet kunnen doen, want de trui was een beetje op gaan stropen en de katoenen mouwen waren op mijn huid gekomen. Het zweet werd door het katoen opgenomen en dat bevroor bij een temperatuur van ongeveer min 10 bij windkracht 6. Gevolg: twee bevroren polsen. En het verraderlijke is: je merkt er niets van!
Tegenwoordig is er een ruime keuze aan thermisch ondergoed. Dit ondergoed heeft als grote voordeel, dat je huid droog blijft, doordat het thermisch ondergoed het zweet naar de volgende laag kleding transporteert. Afhankelijk van hoeveel wind er staat kun je kiezen voor thermisch ondergoed met of zonder windbreker. Uiteraard kies je bij een toertocht voor een thermisch hemd met lange mouwen en voor een lange onderbroek.
Daar overheen trek je een fleece en een salopet. De fleece heeft hetzelfde effect als een wollen trui met als grote voordeel, dat het wat meer bewegingsvrijheid geeft als de bekende dikke trui. Als het heel koud is of er heel veel wind staat (windchillfactor!), kun je er eventueel voor kiezen een wollen trui over de fleece te trekken. Over de fleece trek je een trainingsjack zonder katoen of een wielerjack. Let er wel goed op, dat het trainingsjack “ademt” en dat het vocht niet vastgehouden wordt onder het jack, want anders krijg je alsnog de problemen, die je met katoenen kleding hebt. Het vocht moet afgevoerd kunnen worden naar de buitenlucht.
Let altijd op de weersomstandigheden: te dun gekleed is niet goed, te warm ook niet. Je moet ook een gedeelte van de lichaamswarmte af kunnen voeren om optimaal te kunnen presteren.

En hier is het dragen van diverse dunne laagjes van belang: je kunt je snel aan gewijzigde omstandigheden aanpassen!
De keuze voor een solopet boven een schaatspak is een bewuste. Doordat je uren in de kou bent, heb je toch wel eens de behoefte om je blaas te legen. Dat is bij een schaatspak voor mannen al lastig (je moet de rits helemaal openen en vaak is het dan nog moeilijk), vrouwen moeten het schaatspak dan bijna helemaal uitdoen. Bij de salopet heb je daar geen last van, mits je deze handigheid toepast: je moet de “bretels” niet over je schouder doen. Gewoon de salopet zo hoog mogelijk ophijsen. Doordat de stof elastisch is, blijft het toch wel zitten, zeker als je, net als ik, een kleine heuptas draagt voor mijn portemonnee en zakdoek. Met een trainingsjack erover ziet toch niemand, hoe het er onder uit ziet.
Eventueel kun je bij een harde wind er nog voor kiezen om ook een wielrenbroek aan te trekken. Het zeemleer van de koersbroek is een extra beschermingslaag voor de edele delen.
Onder de salopet heb ik snijvaste scheenbeschermers met kussentjes om de knieën te beschermen. Denk niet: ik val toch nooit, want de kans op een val is veel groter dan op een kunstijsbaan, doordat er veel scheuren en oneffenheden zijn. En waarom zou je een leuke schaatsdag gaan verknallen door een gekneusde knie, als dat niet nodig is? Een goed alternatief kan een keepersbroek zijn met kniebeschermers én heupkussentjes. Maar dan nog zou ik snijvaste scheenbeschermers aantrekken, zeker als je met een groepje er op uit trekt. Een schaats in je been is ook niet alles….
Aan je voeten doe je dunne thermische sokken om de huid droog te houden met daarover dunne wollen sokken om de warmte vast te houden. Er zijn echter ook sokken, die beide functies in zich verenigen. Zorg echter wel, dat je niets afknelt, want een goede doorbloeding van je voeten is zeer belangrijk bij het voorkomen van bevroren tenen!
Bij de handschoenen is er ook een ruime keuze mogelijk. Ook hier adviseer ik om thermische handschoenen als onderlaag te gebruiken. Wollen handschoenen of wanten, zoals wij vroeger hadden, wil ik niet aanraden: zij laten de wind te veel door. Mijn keuze zou vallen op goede skihandschoenen of snijvaste wielerhandschoenen, uiteraard de wielerhandschoenen die de vingers volledig bedekken.
Daar je ongeveer de helft van je warmte via je hoofd verliest, is een goede muts noodzakelijk.
Als het echt koud is, is een bivakmuts noodzakelijk, eventueel met een gewone ijsmust als extra bescherming er over. Bij temperaturen rond het vriespunt kun je gewoon met een wollen ijsmuts of een fleecemuts toe. Heb je een bivakmuts, dan is je nek over het algemeen afdoende beschermd, anders kun je een wollen das of een fleece-shawl omdoen.
Tot slot iets, wat niet onder de kleding valt, maar toch onontbeerlijk is: een skibril. Zeker bij lagere temperaturen of een harde wind noodzakelijk. Er zijn genoeg toerschaatsers, die een mooie schaatstocht af hebben moeten breken, omdat ze het door bevroren ogen letterlijk niet meer zagen zitten.

Pizza

Via een advertentie stuitte ik op de Nierstichting Elfstedentocht, die op zondag 21 oktober op 11 kunstijsbanen in Nederland verreden zou worden. Met een totaalbedrag van € 240,- aan sponsorgeld vertrok ik naar de ijsbaan in Haarlem. 
Met de kleding die ik aan had zou ik bij een sollicitatiegesprek voor hofnar een goede kans hebben gehad. Derhalve verbood Ada mij om me zo op de fiets en in de trein te vertonen. Met een afritsbroek en een trainingjack over deze fraaie kledij kwam ik op Leiden Centraal Martine, een collega, tegen. 
Om half 12 had ik mijn klûnschaatsen aangetrokken en reed alvast ruim 40 rondjes, alvorens te verzamelen voor de gezamenlijke start van de Nierstichting Elfstedentocht. De 50 ronden had ik als één der snelsten volbracht. Het was dan ook heerlijk weer om te sporten: een graad of 10, weinig wind en aan de noordzijde van de baan reed je nog in het zonnetje ook. 
Om kwart voor 2 reed ik naar de stempelpost om mijn klapschaatsen aan te gaan doen. Vrijdagmiddag had ik een mailtje ontvangen, dat ik een schaatsclinic met Ab Krook had gewonnen en technische tekortkomingen zie je nu eenmaal het snelst op hoge noren. 
Samen met 14 andere gelukkigen reden we naar een rustige hoek, waar we uitleg kregen van de oud-bondscoach. Daar het gezelschap zeer uiteenlopend was, begonnen we met de basishouding en de voornaamste basisvaardigheden, die iedere schaatser telkens weer moet trainen, ook de toppers! 

Daarbij vertelde Ab Krook de volgende anekdote: “Op een ijsbaan kun je geen hele verhalen vertellen.
Dat hoort een schaatser toch niet. In het voorbijgaan moet je dus in één woord aan kunnen geven, wat er verbeterd moet worden. Nu reed Rintje Ritsma in zijn beginjaren veel te onrustig. Om de rust in zijn slag te krijgen, was het noodzakelijk, om het rustmoment van het hangende been flink te verlengen. In die tijd had André van Duin een tophit met het lied over de pizza: effe wachten, nog effe wachten….pizza! 
Dus als ik “Pizza” riep naar Rintje, wist hij meteen, waar hij aan toe was." De groep werd in 3 groepjes verdeeld, waarbij de 3 kinderen, terecht, de meeste aandacht kregen van deze toptrainer. Met een Amsterdammer samen was ik de snelste van de snelle groep, die de diverse oefeningen uitvoerde. Aan het eind van de clinic kreeg iedere deelnemer te horen, waar hij het meest op moet gaan trainen. Bij mij was het nodig om, net als bij Rintje, het pizzalied vaak te zingen om veel meer rust in mijn slag te krijgen. Waar heb ik dat meer gehoord??? 
Met Ritsma is het in ieder geval goed gekomen……. Het laatste uur heb ik de 200 ronden vol gemaakt, onder aanmoediging van een paar kinderen, die telkens enthousiast “clown, clown” riepen als ik langs kwam. Toen ik bij 211 ronden was, moesten we de baan gaan verlaten. Met 80 kilometer schaatsen had ik mijn sponsors waar voor hun geld gegeven. 
De Nierstichting had ruim een ton opgehaald, en de deelnemers hadden een hele leuke dag gehad. Terwijl ik van het station naar huis fietste, kwam een bromfietser aan mij vragen, waar de Cruquiuslaan was. Geloof het of niet, het was een pizzakoerier! Er is dus geen ontkomen aan: de oefenstof voor dit jaar is effe wachten, nog effe wachten….pizza!

Trouwdag



Het was een prachtige, doch frisse ochtend op onze 22e trouwdag. De wekker liep om 7 uur af en na Ada goedemorgen gekust te hebben sprong ik uit bed om alleen te gaan ontbijten. Om half 8 klom ik op mijn oude Peugeot-racefiets om naar de school aan de Vondellaan te rijden om mijn startnummer op te halen. Op nummer 56, mijn nummer, hing al een andere fiets. Dat bleek te kloppen, want ik had een ander nummer gekregen: nummer 63.
Zoals gewoonlijk was deze feestelijke afsluiting van het schaatsseizoen een reunie van mensen, die je elk jaar op dit evenement treft. Ontspannen liep ik naar de startstreep. Ik was vanaf de Weissensee nog steeds niet in vorm. De clubwedstrijden 2 weken voor de triatlon spraken boekdelen: ruim 16 seconden boven mijn p.r. op de 1500 meter.
Om half 9 klonk het startschot en konden we een kleine 10 kilometer gaan lopen. In het begin ging het erg hard. Bij de flats aangekomen ging ik temporiseren. Tot de Rhijnhofweg liep ik in een groepje van een man of 10. Hier viel het groepje uiteen in 2 groepen: één die te snel voor mij liep, en één te langzaam. Ik hing daar precies tussen. In mijn eentje liep ik naar de IJshal terug, waar ik in 43.17 doorkwam, één van mijn betere tijden. Even wat gedronken, het trainingsjack aan en de helm op en daarna op de fiets voor de 3 rondjes om vliegveld Valkenburg.
Op het eerste stuk na het viaduct werd ik ingehaald door Jos Fugers (“erop en erover”), maar in het kielzog van een andere deelnemer wist ik Jos halverwege weer in te halen. Daar wij als erkende stayers niet mochten stayeren, gingen we ons voorbeeldig aan de regels houden: om beurten haalden we elkaar in. Dat mag wel, je mag iemand inhalen. En je mag ook ingehaald worden.
Met een gemiddelde van 30.8 kilometer reden we de eerste ronde. In de tweede ronde pakte ik mijn bidon. Helaas ging er wat fout met het tuitje. Al fietsend wist ik dit te repareren, maar verloor zo het contact met Jos, die ruim 100 meter voor me reed. Hoe ik ook mijn best deed, ik kwam niet dichterbij. Er kwam ook niemand meer langs, die mij naar Jos, 17-voudig deelnemer aan de triatlon, toe kon “brengen”. Halverwege de tweede ronde werd ik op een ronde gezet door zowel de eerste individuele als groepstriatleet.
In de laatste ronde nam ik Sjaak Hoogweg, die alle Leidse wintertriatlons heeft volbracht, op sleeptouw. Bij de brug over de Rijn zagen we een tweetal deelnemers verkeerd rijden. Met roepen konden we hen op het juiste pad brengen, dat ons naar de Vondellaan bracht. De kilometerteller stond op 47,4 met een maximum van 40 en een gemiddelde van 30,1 kilometer per uur. Ik heb er wel eens langer over gedaan. De omstandigheden waren dan ook ideaal: vrij weinig wind uit het oosten, droog en niet te warm.
Na 2 uur 20 stapte ik van de fiets en liep naar de ijsbaan, waar de 100 rondjes in een mooi strak tempo gingen. Gretha de Vries hield mijn rondetijden bij. Halverwege begon een spier onder mijn linkerknie even dwars te liggen, maar in zulke omstandigheden moet je proberen iets meer op techniek te gaan rijden. Meestal verdwijnt de pijn daarna vanzelf. Hetgeen nu ook geschiedde. Met 43.22 als schaatstijd inclusief schaatsen aandoen kwam ik uit op 3 uur 5 minuten en 54 seconden: een persoonlijk record.

Nu had ik op mijn trouwdag op een hoop gerekend, maar niet hierop. Na 7 weken gezocht te hebben naar iets wat op “vorm”leek, was het daar op precies het goede moment. Joris van den Bergh heeft er een mooi boek over geschreven: “De mysterieuze krachten in de sport”. Gretha liet me de schaatstijden per 5 ronden zien: allemaal tussen de 2 minuten en 2 minuten 10. De zuivere schaatstijd was 40.23.
In het totaalklassement was ik bij de heren 23e geworden. Laat 23 nu net mijn geluksgetal zijn. Bij de veteranen was ik 11e. Inderdaad, het gekkengetal!
In het restaurant van de IJshal smaakte de Palm prima. Wil Verbeij en Annemarie Vonk hadden hun 3 weken oude dochter Marieke voor het eerst meegenomen naar de ijsbaan. Je moet het boompje buigen als het jong is. Na de prijsuitreiking en de overhandiging van de Leidse sleutel aan Chris van Dijk, die met 3.25 de snelste nummer laatst ooit was, verlieten de meesten de ijshal. Met de “jonge” vader Wil nam ik nog een afzakkertje, daar ik nog moest wachten op Huub en de twee Jossen om de vloerkleden en wat andere spullen weg te brengen naar het transportbedrijf Bert Breed & Zonen in Nieuw-Vennep. Bij het bedrijf van 2 broers van me ligt het hoog en droog opgeslagen voor de volgende wintertriatlon.

Na het sjouwen zat schaatsseizoen 2004-2005 er definitief op en kon ik op de fiets naar Ada, om eindelijk een beetje aandacht te besteden aan onze trouwdag.

Vijfentwintig kwartier











Met mijn oud-klasgenoot John Kranenburg en Ben Streng reed ik op vrijdagmiddag naar Erneuville, waar we als eersten aankwamen bij de oude boerderij, na ons in La Roche ingeschreven te hebben voor de Claude Criquelion.
’s Avonds was het reuze gezellig in de woonkeuken, waar Paul Verkerk en Andrea Landman de pastamaaltijd verzorgden, zodat we de volgende morgen met voldoende koolhydraten aan de start zouden staan voor de fietstocht door de Ardennen. Ook Letty Ruhaak, Pieter en Thijs Smit, Elwin den Dulk, Jos Fugers en Marjo Lindhout en de Vlaming Jan Vandenbussche verbleven in de boerderij. John maakte zijn ambities duidelijk: hij wilde de 172 km in 25 kwartier fietsen. Ondanks de gezelligheid ging iedereen om 11 uur plat, want de volgende morgen moesten we vroeg op.
De meeste deelnemers aan de grote Criquelion gingen met de bus naar La Roche, de deelnemers aan de “petite” van 102 km reden op de fiets naar de start. Hier kwamen we Jaap de Gorter tegen, die met 2 vrienden uit Vlaardingen ook de kleine reed. Een kwartier na de start van de 172 km mochten wij ook “los”. Het was bewolkt maar droog weer en met een temperatuur van een graad of 18 was het ideaal fietsweer.
Paul en Ben gingen ons, Andrea, Marjo en ondergetekende, vooruit. We begonnen met een behoorlijke klim, en dat ging erg makkelijk, ondanks dat ik voor geen triple had. Alleen met afdalen verloor ik veel terrein. Ik heb niet alleen trage spieren, ik weet van mezelf ook, dat mijn reactievermogen bij hoge snelheid te wensen overlaat. En dat ik in een afdaling in Limburg in een haarspeldbocht Siebe over een gemetselde muur zag vallen met fiets en al draagt natuurlijk ook niet bij aan de durf, die je bij het afdalen nodig hebt. Vooral niet, daar ik in de Cote de Hives bij het dalen op een gegeven moment naast het asfalt kwam. Voorzichtigheid troef dus. Bij het makkelijke klimmen maakte ik het in de afdaling verloren terrein weer goed.
De Cote de Hives was trouwens de zwaarste, maar ook de mooiste klim van de Petite Criquelion, die zeer modern werd aangeduid met PC. Officieel telde de 102 km slechts 8 hellingen, maar in de praktijk kwamen er nog minstens 8 bij. Na het plaatsje Bertogne gepasseerd te hebben wist Jaap een leuk terrasje aan de voet van een stuwmeer. In het zonnetje gezeten dronken we hier koffie of chocolademelk en aten we een Brusselse wafel.
Er volgde een klim van ruim 3 km, waarna het op en neer golvende boerenland op grote hoogte nog zwaarder leek door de vrij forse tegenwind.
Vrijwel de hele weg haalden we een man in van ongeveer 120 kilo. Met een snelheid van ongeveer 9 km per uur ging hij omhoog, om daarna als een baksteen in de afdaling naar beneden te vallen.
Na de enige controlepost van de dag volgde een lange afdaling en na een korte klim werden we ineens door heel veel wielrenners ingehaald. De snelsten van de Claude Criquelion. In de afdaling moest Marjo afstappen vanwege kramp in haar benen. Terwijl de deelnemers aan de grote doordaalden naar La Roche, mochten wij nog een pittige heuvel beklimmen. Ondanks de kramp hield Marjo het prima vol. En dat Jaap de Gorter mij in de slotmeters klopte: ik ben niet anders gewend….
We kwamen ruim binnen de 25 kwartier binnen, zodat we konden aanschouwen hoe John op een handvol seconden na voldeed aan zijn doelstelling, op een minuut of 5 gevolgd door Elwin, die pech had onderweg. Behalve John had ook Letty goud. Alle deelnemers aan de grote Criquelion haalden de eindstreep binnen de tijd, al had Jos Fugers maar een kwartier speling op de tijdslimiet. Voor mij het bewijs, dat ik er wijs aan had gedaan om de kleine te doen: Jos is gewoon een betere wielrenner dan mij.
De deelnemers aan de Petite Criquelion beklommen nogmaals de Cote de Hives en reden naar Erneuville, waar 127 km op de teller stond met een gemiddelde van 22,5. We hadden een heerlijke dag gehad in een prachtige omgeving. ’s Avonds was het, na een korte douche, zeer gezellig. We pasten ons aan aan de omgeving waar we verbleven en België is nu eenmaal een Bourgondisch land!
De volgende ochtend stonden we om 11 uur klaar om te vertrekken, toen John’s auto niet wilde starten. Dat betekende heel veel geregel via de ANWB en de Belgische zusterorganisatie. De kennis van Jan in het Belgische labyrint kwam nu goed van pas. Ben moest om 6 uur thuis zijn om op de kinderen te passen, dus hij reed met Jos mee. Voor de oud-klasgenoten begon het lange wachten, veel telefoneren, het lezen in “Geel” van Mart Smeets en het aanschouwen van het lokale tijdverdrijf op zondagmiddag in Erneuville: rondjes rijden in een auto.
Nadat de Waalse wegenwachter alles had doorgemeten, werden we een paar uur later opgehaald met een takelwagen. Na 25 kwartier wachten...




Met behulp van mijn creditcard kon John een huurauto lenen. De terugweg verliep vrij probleemloos, op een file op de rondweg om Brussel na. Volgens de Vlaamse radio veroorzaakt door een loslopend varken. Deze mededeling maakte de 25 kwartier wachten in één klap weer goed!

De achterkant van de medaille


In de befaamde winter van 1962/63 heb ik leren schaatsen. In die tijd woonde ik als 7-jarige aan de Hoofdvaart in Nieuw-Vennep en we hadden bijna 3 maanden een ijsbaan voor de deur.
Op Friese doorlopertjes stonden we dus zeer regelmatig op het ijs. Op een stralende, windstille zondagmiddag ben ik toen 2 keer op en neer naar Hoofddorp gereden met een paar buurkinderen, een afstand van 20 km. Het duurvermogen zat er dus al vroeg in.
De jaren daarna werd het schaatsgevoel aangewakkerd door Ard en Keessie, maar gaandeweg werden de schaatswinters toch schaarser. Vooral in de jaren ’70 waren de winters vaak zacht.
Met de Mavo, waar ik op zat in Hoofddorp, hebben we in de jaren, dat het wel kon, twee toertochten gereden: de Westeindertocht van 30 km bij Aalsmeer en de Gouwzeetocht van 20 km in Monnickendam.
In die tijd voetbalde ik, bij Dios in Nieuw-Vennep, waar ik het vooral van mijn loopvermogen moest hebben, maar schaatsen bleef toch mijn lievelingssport. In 1979 kwam dan ook mijn meest bijzondere tocht. Op de dag, dat ik op de bibliotheekacademie in Amsterdam een tentamen had moeten afleggen, reden de bussen niet. Het had geijzeld en er lag wel 5 cm ijs op de Hoofdweg. Op de schaats ben ik die dag OVER DE WEG naar de Kaag gereden.
In november 1979 kwam ik in Leiden wonen en een collega nam me mee naar de IJshal aan de Vondellaan: ik was meteen verkocht.
Je wil niet weten, hoe lang ik toen over een rondje deed, maar vanaf die tijd ging ik wekelijks naar de Menkenbaan.

In januari betaalde deze training zich reeds uit, want nadat ik op zaterdagmiddag tot 1 uur gewerkt had, fietste ik naar tante Rie in Hoogmade, waar ik om 2 uur begon aan mijn eerste Molen– en Merentocht van 50 km. Heel bijzonder was de ondergaande zon op de Kaag, die het ijs een oranje gloed meegaf. Helaas moest ik daarna in mijn eentje in het donker nog naar Hoogmade krabbelen, waar ik om 6 uur bij een ongeruste tante aan kwam zetten.
De jaren daarna kon je bijna ieder jaar op natuurijs. Toen vond ik dat heel gewoon, nu weet ik, dat dit iets heel bijzonders is. De grens werd langzaam verlegd naar 75 km op een dag. Als autodidact begon het krabbelen steeds meer op schaatsen te lijken. In 1985 kwam, toch nog onverwachts, na 22 jaar de Elfstedentocht. Daar ik net in een nieuwe baan begonnen was bij de bibliotheek in Katwijk, vond ik het risico om er in mijn proeftijd een week tussen uit te gaan te groot: deze kans liet ik lopen, maar zodoende was ik ook meteen te laat om lid te worden van de Elfstedenvereniging.
Het jaar erop kwam er zowaar weer een Tocht der Tochten. Door de aankondiging, dat ze zwartrijders van het ijs af zouden plukken, liet ik me weerhouden om naar Friesland af te reizen: een kapitale blunder. Een paar dagen later, in maart nota bene, reed ik op de Nieuwkoopse plassen voor het eerst van mijn leven 100 kilometer. In windkracht 6 nog wel.
Ook in 1987 was het bingo: met een zwager reed ik 120 km door tweeënhalve Molentocht te rijden. Zonder inzinking! In april zag ik toevallig een artikel over droogtraining bij de IJVL. Dat leek me wel wat. Het resultaat liet zich in september al zien. Was ik voorheen nog nooit verder gekomen dan 39 km in 2 uur op, de eerste keer reed ik al 40 km, aan het eind van het seizoen zelfs 48 km. Training betaalt zich soms zeer snel uit.
In het kader van een sponsoractie reed ik voor “Afrika Nu” 120 km, volgens mij nog steeds het baanrecord van de Leidse IJshal. Helaas bleven de natuurijswinters weg en pas in 1991 kon ik voor het eerst een alternatieve Elfstedentocht rijden door 4 keer de Molentocht te rijden. In zeer zware sneeuwval deed ik er bijna 12 uur over.

In 1996 werd de Tocht der Tochten op het laatste moment afgelast. Met Gerard Günthardt, de man van een collega, ging ik hem op eigen houtje rijden. Helaas waren we niet opgewassen tegen zeer slecht ijs en windkracht 7 tegen. Toen we bij Berlikum de man met de hamer, die we in Franeker tegengekomen waren, nog niet kwijt waren, gaven we op.
Een jaar balen later kwam er plotsklaps een nieuwe kans. Met Jaap de Gorter reed ik hem de dag voor de officiële tocht. Ondanks kramp in mijn kuit haalden we in 15 uur de Bonkevaart.

Nog voor Henk Angenent!
Twee jaar later werden de vaste schaatsen ingeruild voor klappers. Een heel nieuwe dimensie.
Het uitblijven van natuurijs noopte me om 2 keer 200 km op de Uithof te rijden. Met 10 uur 25 zette ik een nieuw p.r. neer over 200 km. Ook hier moest ik het meer hebben van Ausdauer dan van een gepolijste techniek.
Momenteel train ik 2 keer 2 uur in de Leidse IJshal: op dinsdagavond (vooral op snelheid en uithoudingsvermogen) en donderdagochtend met krasse knarren van in de 70, waar de techniek meer aan bod komt. Je kunt immers veel leren door achter iemand met een goede techniek te rijden en dan in diens slag te vallen.
Sinds 1997 ben ik een vaste deelnemer aan de Wintertriatlon. Ook daar ben ik verslingerd aan geraakt. Na 10 km hardlopen en 45 niet zo hard fietsen nog één keer 20 km schaatsen in een vlak schema, en dan een lekkere Palm. Een prima finale van het schaatsseizoen. Ik heb op 28 januari op de Weissensee de Alternatieve Elfstedentocht volbracht in 10 uur 16 minuten en 2 seconden.

Hindernisrace



Het is een misvatting om te denken, dat een marathon begint met het startschot. Er gaan maanden van voorbereiding aan vooraf. Na de wintertriatlon neem ik een week rust om daarna heel rustig aan de opbouw van het loopvermogen te gaan werken. Iedere week wat meer lopen, tot ik op zo’n 3 keer 14 kilometer in de week zit.
In mijn agenda had ik vanaf de 10e juni teruggeteld, wanneer mijn vaste halve marathons, die van Noordwijkerhout en de Hanepoelloop, gepland stonden. Daar omheen zou ik de 3 30 kilometers plannen. Dit jaar kwam dat niet zo geweldig uit: de eerste dertiger zou een week voor de eerste halve marathon komen.
Nu was april dit jaar een verrukkelijke maand om te trainen: altijd droog en zonnig weer, dus hardlopen was niet bepaald een straf. Vanwege de warmte zocht ik zelfs schaduwrijke routes, zoals door de Horsten. Op de dag waarop mijn eerste dertiger gepland stond, werd ik ’s ochtends wakker met pijn in mijn keel en zo slap als een vaatdoek. Weg zorgvuldige planning! Terwijl het buiten 25 graden was, lag ik in bed. In jaren ben ik niet zo verkouden geweest. Ik wist niet, dat een mens zoveel holtes in zijn hoofd had!
Drie dagen later had ik een cursus in Hoofddorp. Ik was van plan om er op de racefiets heen te gaan, maar mijn vrouw raadde mij dat af:”Dan zit je de halve dag in bezwete kleren.” Ondanks dat Ada met mij getrouwd is, is het een verstandige vrouw. Ook nu had ze gelijk, want ik was zelfs van het van de Stevenshof naar het centraal station fietsen al een beetje moe. Met pijn in het hart belde ik mijn afspraak met een paar trainingsmaten om ’s avonds te gaan hardlopen af. Om half 8 lag ik al in bed.
De volgende dag voelde ik, dat ik aan het opknappen was, en na een goede nachtrust voelde ik me donderdagochtend zo fit, dat ik rustig 7 km zou gaan lopen. Het ging zo lekker, dat het er 12 werden. De zaterdag erop zou ik met Hans Boers gaan lopen. De geplande halve marathon van Noordwijkerhout lieten we vervallen, en via de Horsten liep ik naar Den Deyl, waar ik Hans ontmoette. Samen liepen we naar de duinen van Wassenaar, waarna we via een slinger door de Ganzenhoek weer terugliepen naar Den Deyl. Vandaar liep ik langs de A44 naar de Rosa Spierstraat. Vier dagen na vermoeidheid bij 4 km fietsen, kon ik 30 km lopen. Het is verbazingwekkend, hoe snel een goedgetraind lichaam herstelt!
Dit kon ik met eigen ogen aanschouwen bij mijn zoon Siebe, die op 1 mei in België in een wielerkoers in een achtervolgende groep aan het peloton ontsnapt was. Twee Belgen kregen ruzie met elkaar en probeerden elkaar van de weg af te duwen. Eén van hen wist de zwieper te ontwijken, met het gevolg dat Siebe, die achter dit dwaze duo reed, de klap opving en over de kop sloeg. Zijn arm schoot uit de kom, maar gelukkig schoot deze meteen weer terug. Met een pijnlijke schouder en vol schaafwonden heeft hij de pijn nog 50 km zitten verbijten alvorens af te stappen.
Thuis gekomen zat hij te balen. Zijn deelname aan Olympia’s ronde van Nederland dreigde in gevaar te komen. Gelukkig wist Erik van Putten, zijn vaste fysiotherapeut, hem op tijd op te lappen, zodat zoonlief mee kon doen aan de belangrijkste amateurkoers van Nederland. Terwijl Siebe op weg was naar Varsseveld voor de proloog, begon ik aan mijn tweede dertiger. Ik liep mijn vaste route van de Stevenshof naar mijn nicht Paula in Hoogmade, 15 km heen, 15 terug. Jaap de Gorter liep een kilometer of 7 met mij mee, waarna hij weer naar zijn huis liep, terwijl ik de Ruigekade naar Hoogmade op schoot. Het lopen ging goed, tot ik na zo’n 25 km last kreeg aan de achterzijde van mijn rechterknie: overbelaste pezen.
Thuisgekomen veelvuldig ingesmeerd met spiroflor en daarna met fietsen in een licht verzet rijden om alles beter te laten doorbloeden. Langzaamaan ging het iedere dag iets beter. Van Siebe kon dat ook gezegd worden, want na een slechte proloog was hij in de eerste etappe flink onderuit gegaan bij de ravitaillering. Een etenszakje bleef aan zijn stuur hangen en hij sloeg keihard tegen het asfalt. “Gelukkig” was het niet aan de kant van zijn gekwetste schouder, maar hij lag weer eens helemaal open. De volgende dag ging ik met Jaap de Gorter en de in Hoofddorp woonachtige Bas Warnink kijken naar de finale van de tweede etappe van Olympia’s ronde in Hoofddorp. Siebe zat in de laatste groep, flink bebloed maar hij kon nog lachen.
De dagen daarna ging het steeds een stukje beter met hem, en op donderdag zat hij in een etappe met een gemiddelde snelheid van 47 km per uur zelfs een keer in een serieuze kopgroep. Op deze Hemelvaartsdag liet ik de Hanepoelloop schieten om mijn overbelaste pezen wat te sparen. Met zo’n wedstrijdloop loop je zelf automatisch harder dan je uit jezelf zou doen, en nu moest ik toch wat rustiger aan doen.
De zaterdag daarop liep ik het parcours van de Leidse marathon in een rustig tempo. Na drinken gehaald te hebben bij Wil Verbeij ging ik bij de Vlietlanden de pijn te voelen, die je normaal in het tweede rondje van de marathon pas voelt. Wat dat betreft was dit een uitstekende mentale training. En vergeleken met Siebe, die ’s avonds een keer meldde: “Ik loop wel kreupel, maar het fietsen gaat iedere dag beter” stelde mijn pijntjes niets voor.
Op de laatste dag van Olympia’s ronde stapte in Zuid-Limburg nog een achttiental renners af, maar Siebe hield gewoon vol. Als 95 van de 100 gefinishte renners, met 47 uitvallers, had hij een prima prestatie geleverd. Zeker als je zag, dat het gemiddelde bijna iedere dag dik boven de 40 km lag.
Daar de wond op zijn heup na een week nog steeds niet dicht was, ging hij maandagochtend naar de huisarts, die wat dood vlees bij hem wegsneed. Nu zijn wielrenners harde jongens, maar ’s avonds sneed Siebe bij het verschonen van het verband met ontstekingsremmende zalf eigenhandig ook nog wat dood vlees weg. Ik geef het grif toe:”Ik ben maar een watje.”
Op donderdag werd Siebes heup, die als gevolg van de val scheef stond, weer recht gezet door de fysiotherapeut. Wielrenners moeten kunnen afzien.
Zelf mocht ik op zaterdag proberen, of de overbelasting niet terug zou keren bij mijn derde dertiger. Via Katwijk, waar ik bij mijn collega Nelina Houwaart de watervoorraad aanvulde, liep ik over het strand naar Wassenaar waarna ik door de duinen en om het Valkenburgse meer wat extra bochten maakte om op de 30 km te komen. Op een korte pijn op het strand na ging het probleemloos. De spiroflor en het fietsen in een licht verzet hadden heilzaam gewerkt.
Op 10 juni reed ik op mijn fiets naar Jaap de Gorter. Hans Boers was er al. Samen zouden we naar de start in de Breestraat gaan, Hans en Jaap voor de halve marathon, ikzelf voor de hele.
Het eerste stuk ging lekker, maar na 4 km begon mijn overbelaste knie weer op te spelen. Ik had toen nog 38 km te gaan. “De eerste 10% heb je al achter de rug!” dacht ik maar en met positief denken en het oude katholieke gebruik van schietgebedjes, kon ik volhouden. Het trainen met pijn wierp zijn vruchten af, want ik kon gewoon in een lekker tempo blijven lopen. Ze zullen me moeten oprapen, voor ik opgeef!
Een dochter stond met krentenbollen en sportdrank bij de molen in de Stevenshofpolder klaar bij het 15 km-punt. Met deze proviand kon ik er weer even tegen. Onder het dichte wolkendek liep ik tussen veel 21 km-lopers naar het centrum van Leiden, waar het ineens een stuk rustiger werd. Een meter of 500 voorbij de finish van de halve marathon, die voor mij in 2 uur 3 minuten 21 was gegaan, kwam ik Jaap en Hans tegen, terwijl Ada aan de overzijde klaarstond met de energiedrank. Terwijl ik deze wandelend opdronk, werd ik ingehaald door het pacing-team van 4 uur 15.
In Zoeterwoude stopte deze groep bij de eerste sponzenpost. Zelf liep ik door. De grote inhaalrace was begonnen. De ene na de andere loper haalde ik in, ondanks de geïrriteerde pezen aan mijn rechterknie. De zon was intussen gaan schijnen en de temperatuur ging aardig omhoog, maar ik kon blijven gaan. Tot mijn stomme verbazing stond de man met de hamer niet klaar bij de 35 km, wel Ada met de laatste voorraad sportdrank bij 36 km. Ook de laatste 6 km kon ik gewoon blijven hardlopen. Bij 40 km begon ik mijn bovenbenen een beetje te voelen, maar ik bleef gewoon doorgaan met de inhaalrace.
Met een eindsprint kwam ik als 210e onder de 4 uur 10 uit: 4.09.03, mijn tweede tijd ooit. Met, en dat doet mijn stayershart goed, een tweede halve marathon zonder noemenswaardig verval. Bij de finish stond Vera van Duijn, een collega van me, met haar man Willem. “Je ziet er uit, alsof je er nog wel één kunt lopen” voegde ze me toe. “Zo voelt het toch niet aan” gaf ik als antwoord. Ondanks een voorbereiding, die veel weg had van een hindernisrace, en een marathon, die dankzij mijn pezen wel wat van weg had van een handicaprace, had ik mijn vijfde marathon volbracht. Waarbij maar weer eens is aangetoond: de marathon is vooral een mentale afstand!
Thuis gekomen hoorde ik, dat Siebe op weg was naar het ziekenhuis. Zijn knie moest worden gehecht na een valpartij in een wielerwedstrijd. In het afzien weet Siebe zijn vader ook altijd te overtreffen!

Eten


Eigenlijk zit hier geen verschil, zoals bij het rijden van een tocht door een natuurgebied of een georganiseerde tocht als de Molen- en Merentocht: je moet gewoon je eigen proviand meenemen. De meeste koek- en zopietenten verkopen vooral voedsel wat behoorlijk vet is, en dat heb je nou precies niet nodig als je aan het sporten bent. Kortom: je moet van te voren weten, hoe lang je gaat schaatsen en hoeveel voedsel je denkt te eten die dag. Te weinig meenemen is niet goed, want je kunt de bekende “hongerklop” krijgen. Als je honger krijgt, ben je te laat, de inzinking is dan meestal niet te vermijden. Te veel meenemen is ook niet handig, als je het in een rugzak meezeult tijdens een lange tocht: je sjouwt gewicht voor niks mee.
Allereerst de notie, dat (complexe) koolhydraten het beste voedsel zijn: ze verbranden minder snel dan suikers, maar bij het duurwerk, wat toertochten rijden toch is, vormen ze juist de beste energiebron. Daarnaast begin je redelijk snel parallel aan de koolhydraatverbranding, aan de vetverbranding. Deze gaat veel langzamer, daar vet moeilijker is af te breken als koolhydraten. Het is dus goed, om in de dagen, voor je gaat schaatsen, koolhydraatrijk voedsel te eten, zoals aardappelen, rijst, pasta (macaroni en spaghetti) en bananen. Vooral onder Elfstedentochtrijders is dit een bekend fenomeen: koolhydraten stapelen. Toch is dit slechts tot een bepaalde grens mogelijk. Daarna worden de koolhydraten gewoon omgezet in vet!

De reservetank met koolhydraten kan dus niet eindeloos gevuld worden. Dat betekent dan ook, dat er voedsel meegenomen moet worden, dat energierijk is, maar niet ieder energierijk voedsel is goed. Laat ik dit met een voorbeeld staven. In februari 1996 werd de Elfstedentocht afgeblazen, omdat het niet vertrouwd was voor duizenden mensen. Met andere woorden: kleine groepjes konden het wel gaan rijden. Met Gerard Günthardt, de man van een helaas veel te vroeg overleden collega, ben ik hem gaan rijden.
Het ijs was slecht, we hadden de dag met de meeste wind uit gezocht met op een gegeven moment windkracht 7 tegen, terwijl het nog windkracht 8 zou worden. Ook nog te weinig training in zomer en winter, laat ik die fout bij mezelf zoeken, en voor het eerst in mijn leven moest ik opgeven. We kregen bij het verlaten van Franeker beiden een inzinking, zodat we bij Berlikum van het ijs stapten, nadat we hoorden, dat er zeer slecht ijs aan kwam, terwijl de duisternis net gevallen was.

Wat was er gebeurd in Franeker: we hadden allebei honger. Bij een koek- en zopietent kochten we een boterham met een lekkere warme worst. Dit was het domste, wat we hadden kunnen doen! Door de vette worst trekt er zeer veel bloed naar de maag, om al dat vet af te breken, en dat bloed zit dan niet meer in de beenspieren. Kortom: als je een inzinking wilt krijgen, is een warme worst een ideaal recept.
Daarnaast was ons voedsel overdag ook regelmatig verkeerd geweest. Gerard had Dextro druivensuikers meegenomen. Deze geven snel veel energie, dus elk uur namen we er wel eentje. Later hoorde ik van een sportdiëtiste, dat deze suikers een averechtse uitwerking hebben: de bloedsuikerspiegel wordt in korte tijd snel omhoog gegooid. Het lichaam reageert hier op door zelf minder suikers te “produceren” voor de verbranding. Met het nemen van dit soort “snelle suikers” benadeel je jezelf tijdens een lange toertocht dus enorm. Wij hadden die dag dus gewoon het verkeerde voedsel genomen!
Het jaar erop ontdekte ik vlak voor de Elfstedentocht Cyclon fruit, energierijke gel, speciaal geschikt voor duurtochten. De aardbeiensmaak van de kleine plastic zakjes schoof je na openmaking van het pakje als een soort jam in je mond en je kon zo weer een uur schaatsen.
De Elfstedentocht heb ik met Jaap de Gorter uitgereden, dus ik was meteen verknocht aan Cyclon fruit. Een paar jaar later verdween dit merk helaas uit de handel, maar ik heb een alternatief gevonden: Squeezy.

Volgens de verpakking: gel met koolhydraten voor snelle energie opname. Je kunt er minstens een half uur op sporten. Ik heb het gebruikt bij de Alternatieve Elfstedentocht op de Weissensee, tijdens de Wintertriatlon en de marathon en ik kan zeggen: het werkt goed.
In principe zou je hier dus een Elfstedentocht op kunnen rijden, maar je lichaam heeft ook behoefte aan “vast voedsel” in de maag. Dus moet je dat gewoon doen.

Welnu, hier dan wat ervaringen, zowel positieve als negatieve.
Banaan. Meestal neem ik één banaan mee. Deze eet ik meestal als eerste op, daar de smaak er meestal niet beter op wordt als het langer in de vrieskou geweest is. Banaan is koolhydraatrijk!
Mueslirepen. Deze zijn lekker, compact en energierijk. Ze hebben echter één nadeel: met vorst worden ze keihard. Een paar jaar geleden nam ik op de terugweg van de Zevenheuvelenloop met temperaturen rond het vriespunt een keihard geworden mueslireep. De volgende ochtend zat ik bij mijn tandarts: er was een hoek van een kies afgebroken! Mueslirepen dus alleen doen, als je ze zo warm kunt bewaren, dat ze nog redelijk zacht blijven.
Brood: boterhammen met honing. Erg lekker. Nadeel is wel, dat de honing in het brood trekt, zodat je vingers kunnen gaan kleven. Niet zo lekker in je handschoenen!
Boterhammen met kaas: op zich lekker. Kaas heeft het voordeel, dat er zout in zit, dus een compensatie voor het met transpireren verloren zout, maar het nadeel, dat het ook vet is. Af en toe een boterham met kaas is prima, maar niet een paar achter elkaar.
Boterham met worst: niet doen.
Boterham met pindakaas: zal ik niet adviseren.
Krentenbollen/mueslibollen: prima. Vooral minikrentenbollen zijn erg handig.

Chocoladerepen, Marsen e.d. niet doen, tenzij je graag naar de tandarts gaat….. 
Deze repen worden keihard, net als de mueslirepen. Bounty. De uitzondering. De cocosvulling blijft lekker zacht, ook bij temperaturen ver onder het vriespunt. Als je een zak Bounty mini’s koopt, kun je er net zo veel bij je steken als je denkt nodig te hebben.
Gevulde koek: eventueel kun je er een keer eentje kopen bij een koek- en zopietent. Maar daar zou ik het verder bij laten.
Tot slot de belangrijkste tip: je kunt beter regelmatig kleine hoeveelheden eten, dan een paar keer een grote hoeveelheid, want dan gebeurt hetzelfde als met het eten van een vette worst: er trekt veel bloed naar de maag voor het verteren van dat voedsel.