Heden ten dage is er over tal van onderwerpen een
"Canon". In religieus opzicht worden met de term "canon" bepaalde religieuze boekwerken aangeduid die door de betreffende godsdiensten als heilig worden beschouwd.
Hiervan afgeleid zijn lijsten met
de literaire canon en de canon van
de Nederlandse geschiedenis.
Het kon niet uitblijven, of ook de sport moest er aan geloven.
Vorig jaar plaatste de Volkskrant wekelijks een artikel over een belangrijke gebeurtenis in de Nederlandse sportgeschiedenis. Deze verhalen zijn nu onder redactie van Bart Jungmann gebundeld in "De sportcanon".
Het is voor iedere sportliefhebber een lust om door dit boek te bladeren. De sport wordt in zijn eigen tijd geplaatst. Maatschappelijke ontwikkelingen hebben immers altijd hun weerslag op de sport.
Natuurlijk is de keuze van bepaalde onderwerpen altijd arbitrair: waarom staat die sportprestatie er wel in en een andere niet? Maar al met al geeft het 445 pagina's dikke boek een goede dwarsdoorsnede van de sportgeschiedenis van Nederland.
Beginnend bij sportpionier Pim Mulier en wereldkampioen schaatsen én wielrennen, Jaap Eden, komen de grondlegger van de sportjournalistiek, Joris van den Bergh, vooral bekend van
"Mysterieuze krachten in de sport", Rie Mastenbroek (Rie wie?), Fanny Blankers-Koen, Anton Geesink,
de Tourzege van Joop Zoetemelk en de Europese successen van Feyenoord en Ajax en de finaleplaatsen van het Nederlands elftal aan de orde. Uiteraard ontbreekt de in het buitenland bekendste Nederlander, Johan Cruijff, niet in de sportcanon.
Ook de TT van Assen wordt genoemd, en dan precies die editie, waaraan ik liever niet herinnerd wil worden, die van zaterdag 28 juni 1975. Ik lag na
mijn kaakoperatie op een zaal, waar ik de enige kaakpatiënt was. De volgende dag kreeg ik "versterking" van een jonge man, die in Purmerend op een plein in de binnenstad aldaar was aangereden. Hij had gekeken, er kwam niemand aan en werd toen geschept door iemand, die naar de TT was geweest en die dit in het centrum van Purmerend wel eens na wilde bootsen.
Maar gelukkig staan er in "De sportcanon" ook diverse verhalen over schaatsen. De eerste Nederlandse wereldkampioen, Jaap Eden, heb ik al genoemd. Uiteraard krijgen Ard Schenk en Kees Verkerk, in de volksmond beter bekend als "Ard en Keessie", volkomen terecht, hun plek in de eregalerij van de vaderlandse sportgeschiedenis.
Maar er zijn twee verhalen, die ik volgaarne ter lezing aan wil bevelen.
De eerste betreft de
Elfstedentocht van 1986. En nu wordt eens niet het verhaal van een winnaar verteld, maar dat van een eenvoudige toerschaatser:
Willem-Alexander van Buren. De kop van het artikel luidt: "Een koninklijke weddenschap met gevolg". Natuurlijk, iedere andere schaatser zou ook zo'n weddenschap af kunnen sluiten, maar wordt dan niet toegelaten als deelnemer aan de Tocht der Tochten. Desondanks is het een zeer leuk verhaal om te lezen en vooral: zeer herkenbaar.
Iedere tocht van dit kaliber, of het 200 km schaatsen betreft of het lopen van een
marathon, kom je momenten tegen, dat de geest meer wil dan het lichaam. Toerschaatser W.A. van Buren kwam deze momenten ook tegen, zo'n beetje op de momenten, dat ik het in
1996 en 1997 ook moeilijk kreeg. En op zulke momenten is het heel prettig, als je iemand hebt, die je er doorheen sleept, zoals
Jaap de Gorter dat op 3 januari 1997 bij mij deed. Dit verhaal lezen dus!
Een tweede verhaal, wat niemand over mag slaan, is dat van de uitvinding van de klapschaats door Gerrit-Jan van Ingen Schenau, hoogleraar biomechanica aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In februari 1983 legde Van Ingen Schenau de basis voor de herontdekking van
de klapschaats. Zo bleek, dat ene Karl Hannes uit Beieren in 1894, dus 90 jaar eerder, al een octrooi te hebben aangevraagd op een ontwerp van de klapschaats!
En daarna duurde het nog 10 jaar, voor de herontdekking, die het schaatsen zoveel prettiger en vooral ook sneller maakt, doorbrak.
Ik kende dit verhaal al van Dick de Bles, die mij dat op
de Gouwzee uit de doeken deed. De Nederlandse schaatstop met bondscoach Henk Gemser en schaatsers als Leo Visser en Hein Vergeer, zagen er niets in.
Het is te danken aan de links en rechts op de foto staande Dick de Bles en Erik van Kordelaar, mijn eerste trainer bij de
IJVL, dat
de klapschaats niet wederom een eeuw in stoffige octrooiarchieven terecht is gekomen. In de zomer van 1994 hadden de gewestelijke trainers hun junioren en hun ouders uitgenodigd voor een lezing van Jos de Koning en Gerrit-Jan van Ingen Schenau. Aan het eind van de avond besloten 11 junioren hun jawoord te geven aan de klapschaats. Ze werden de sensatie van het seizoen.
Het jaar erop reden ook de gewestelijke selecties van Groningen en Friesland op de klapschaats. Sijtje van der Lende, destijds trainster van de Friese jeugdselectie, wist haar oud-pupil Tonny de Jong.
Tonny de Jong werd op de klapschaats Europees kampioene en toen was het hek van de dam.
Gerrit-Jan van Ingen Schenau heeft niet lang van zijn vinding kunnen genieten. Op 2 april 1998 stierf hij, kort na de Olympische Spelen van Nagano, waarop de doorbraak van zijn geesteskind definitief was, op 53-jarige leeftijd aan kanker.
Het opnemen van dit verhaal in "De sportcanon" is dus een passend monument aan de man, die het schaatsen een nieuwe dimensie gaf!