Oud-sprinter en gewestelijk trainer Arnold van der Poel gaf voor 13 IJVL-trainers een lezing over de start. Nu denken wij meestal: de eerste klap is een daalder waard, maar bij de start is dat maar ten dele waar. Na ons vijf stellingen voorgelegd te hebben, waarover we met elkaar in discussie konden gaan, onthulde Arnold ons de geheimen van de start, waarvan de starthouding door de komst van de klapschaats veranderd is. De driepuntsstart, met de punt van de schaats in het ijs geprikt, had als grote voordeel, dat je houding heel stabiel is.
Met de klapschaats zet je de voorste schaats recht naar voren. De druk hou je op je voorste been. Als je de druk op het achterste been zet, zal je eerste beweging omhoog zijn. Verloren energie dus.
Je eerste pas, met het voorste been, is klein, zo’n 20% van je vermogen. Hou wel je massa exact op het middelpunt. Dit doe je door de knie onder je navel naar voren te halen en dan schuin naar voren te plaatsen. Je maakt dan gebruik van je struikelreflex. Naarmate je snelheid toeneemt laat je het vermogen toenemen. De glijfase wordt steeds langer en de startfase gaat zo vlekkeloos over in de schaatsfase.
Als je de start gaat oefenen, probeer dan 10 keer 10 meter. Bedenk daarbij, dat de eerste pas de belangrijkste is! Als deze niet goed is, ben je jezelf de volgende slagen constant aan het corrigeren. Schaatsen is een cyclische beweging en de volgende slag wordt bepaald door de slag, die je aan het maken bent!
Niet de eerste klap, maar de eerste stap is een daalder waard. Uwe-Jens Mey oefende telkens opnieuw 10 keer 10 meter, waarbij telkens iedere volgende serie precies even lang was als de voorafgaande, ook de oplopende afstand van de diverse slagen binnen die serie. Ordnung muss sein. Mey reed, of hij nu meewind had of tegenwind (de meeste kanpioenschappen vonden toen in de open lucht plaats), de eerste 100 meter steevast in 9,6 of 9,7. Uwe-Jens Mey is tweevoudig winnaar van Olympisch goud op de 500 meter, een record dat hij deelt met de Rus Jevgeny Grisjin en de Duitser Erhard Keller. Zou het toeval zijn, dat in dit rijtje 2 Duitsers staan, of zou dat te maken hebben met Disziplin en Gründlichkeit?
Aan de hand van startfoto’s van Dennis Kalker en Nederlands kampioen supersprint Michael Poot liet Van der Poel zien, dat het alleen zin heeft om een diepe starthouding aan te nemen, als je zo diep blijft zitten. Anders gaat je lichaam al heel snel omhoog en gaat energie verloren. Je kunt beter hoog beginnen en bij iedere stap dieper gaan zitten.
De armzwaai moet je gebruiken om je balans te behouden. Het ritme moet je laten bepalen door het ritme van je benen. De armzwaai moet je vanuit je schouder laten komen, niet vanuit je onderarm!
De eerste 20 meter moet je gebruiken om snelheid te ontwikkelen. Hoe eerder je begint met de glijfase, des te hoger wordt je snelheid bij 100 meter. Bij de meesten begint de schaatsfase na 50/60 meter.
Maar de topsprinters hebben al een heel ritueel achter de rug, voor ze zo ver zijn. Zij beginnen met 10 minuten inrijden, 1 proefstart met “in het schot vallen”, 2 steigerungen, 2 glijstarts, waarna ze opgepompt met adrenaline en een hartslag van 150/160 aan de start staan.
Sprinters maken makkelijker lactaat aan. Deze moeten ze daarna wel weer uit het lichaam werken, o.a. op de hometrainer. De ademhaling is zeer belangrijk. Haal voor de start één keer heel diep adem. Deze zuurstof kun je goed gebruiken.
Focus je daarna: wat moet ik doen, als het startschot klinkt. Hou daarna de focus dicht bij: denk niet verder dan 3 slagen vooruit. Alles moet eigenlijk geautomatiseerd zijn: als je na gaat denken, mislukken de meeste starts. En voor het automatiseren moet je bij onze Oosterburen te rade gaan: eindeloos oefenen tot het blindelings gaat.
Ordnung muss sein!
Bert Breed
P.R. op 500 meter: 55,89
vrijdag 15 augustus 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten